Waarom iedereen altijd gelijk heeft

Afbeelding
Cover Waarom iedereen gelijk heeft

Ik ben een fan van Mersch’ eerste populairwetenschappelijke vrucht, Oogklepdenken. Daarom stelde ik voor om zijn tweede boek Waarom iedereen gelijk heeft te bespreken. Dat bleek echter een moeilijke bevalling en wel om allerlei redenen. De eerste bladzijden lazen erg stroef en ik moest erg wennen aan de stijl. Komt het door het generatieverschil?

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Ik hou niet van de jolige taal en de zelden scherp gedefinieerde begrippen. Het eindoordeel is gemengd, maar het komt van een hardhoofdige dokter. Het kan zeker geen kwaad om het boek te lezen: het bevat een bijna onafzienbare stroom weetjes en feiten over menselijk gedrag. Maar zet ondertussen wel Walter de Buck op: “’t Is al van macht, ’t is al van geld. ’t Is niet de waarheid die dat hier telt.” Zindelijk debatteren is één ding, maar de grote debatten van de mensheid gaan over macht en geld: hoe die te krijgen, hoe die te houden.

Hoofdstuk 1: De onderbuik regeert

Ai. Van in den beginne zat dit grondig fout. Waar zaten die taalredacteurs? Ik ging even surfen om te onderzoeken waar die “onderbuik” vandaan kwam. Ik gebruik dat woord nooit in de betekenis van “morele intuïtie met vuile bijsmaak”. In het boek wordt het begrip niet gedefinieerd, het verandert zelfs voortdurende van betekenis doorheen de tekst. Ik ken buikgevoelen (soms ook onderbuikgevoelen) als een vertaling van het Engelstalige gut-feeling, dat je best kan vertalen als “intuïtie”. En ik ken de onderbuik van de samenleving: Hillary Clintons “deplorables”. Het is een vage omschrijving van mensen die “tegen het systeem” zijn, doorgaans (maar niet uitsluitend) blanke mensen van lagere socio-economische klassen, vaak werklozen, asocialen, toogfilosofen die hun ranzige rancunes op Twitter uitleven. De onderbuik wordt vooral bewoond door mensen die de te snel veranderende samenleving niet kunnen volgen en die daarop reageren met onbegrip en woede. In Rubens’ taal wordt buikgevoelen gecontamineerd met onderbuik: het buikgevoelen van de onderbuik van de samenleving. Dat is bepaald niet waardenvrij: het is een vorm van framing. Het begrip onderbuik in de zin van morele intuïtie van de onderbuik van de samenleving komt dan ook van het internet. Om het daar heersende jargon te hanteren: onderbuik werd aanvankelijk gebruikt door de Linkse Kerk om de minder verheven emoties te beschrijven van de rechtse, blanke lagere klasse (zie hoger) die het niet met de verlichte inzichten van hun Kerk eens was. Deze deplorables mepten terug door van het woord “onderbuik” een geuzennaam en zelfs synoniem te maken voor het gezonde boerenverstand van mensen zoals ons, Henk en Ingrid.

Afbeelding

In de geneeskunde wordt intuïtie hoog aangeslagen: het “niet pluisgevoelen” is de krachtigste predictor in het diagnostisch proces. Bij de laatste verwijzing naar de internist met als werkdiagnose “geen idee wat ze heeft, maar ze heeft iets” kwam als diagnose “darmkanker” uit de bus. Artsen zijn patroonherkenners bij uitstek. De hoofdauteur van één van wat Ruben Mersch de bekendste gedachte-experimenten uit de geschiedenis van de filosofie noemt, werd nog net niet weggehoond op een artsencongres. We vermoedden een soort Milgramexperiment (waar mensen gruwelijke dingen deden omdat ze die opdracht kregen). Je wordt gevraagd hyperrationeel te beslissen door een dikke man voor de trein te gooien, met als aanname dat die die trein gaat stoppen (zodat verderop meer levens worden gespaard). Komaan zeg. Als die man geen vijftig ton weegt, is dit een lachertje. De auteur vraagt ons eigenlijk om onze hersenen te ontdubbelen in een helft die iets volstrekt debiels gelooft, en een helft die daarop volstrekt rationeel ageert. Onze hersenen werken als een geheel: zie ons fronsen en gezichten trekken als we iets moeilijks doen. Dokters weten dat. Het enige wat ik meenam van dit gedachte-experiment was dat deze filosoof weinig moeite had gedaan om een geloofwaardig experiment te verzinnen. Mersch haalt nog meer sofistische taalspelletjes aan (de progressieve boekhoudster die waarschijnlijk geen feministe is) waar filosofen blijkbaar groot belang aan hechten. Ik niet.

Die onderbuik bleef het me moeilijk maken om dit boek goed te lezen. Betrof het buikgevoelen, morele intuïtie, instinct, buikgevoelen van de onderbuik van de samenleving? In het derde hoofdstuk betrof het zelfs politieke voorkeur. Ruben gebruikt al die mogelijke betekenissen door elkaar, en daar was ik niet blij mee.

Hoofdstuk 2: Een korte geschiedenis van de onderbuik

Dit hoofdstuk gaat feitelijk over ons morele instinct om samen te werken. Ik zou Ruben Mersch het oude maar prachtige The Evolution of Cooperation van Axelrod en het briljante Games of Life: Explorations in Ecology, Evolution, and Behaviour van Sigmund kunnen aanraden. Al wat ouder, maar zo helder. Ruben vervalt in een zeer grote stroom anekdotische voorbeelden, maar ik miste overzichtelijkheid. Dat komt mede door het gemutileerde “prisoners’s dilemma” (het flauwe en niet geslaagde voorbeeld van het schoonmaken van de studentenkeuken) en het ontbrekende inzicht dat dit dilemma slechts tot samenwerking leidt als je het herhaaldelijk met elkaar speelt. Het naakte dilemma is prachtig in zijn eenvoud. Het beschrijft twee gevangenen: ze kunnen beiden elkaar verlinken (ieder 1 punt), de ene kan zijn mond houden terwijl de andere hem verlinkt (de verliezer krijgt nul punten, de winnaar 5) of ze kunnen samenwerken en beiden hun mond houden (beiden drie punten). Het punt is, dat als je het één keer speelt, de ander verlinken steeds de rationele oplossing is (1 of 5 punten). Samenwerken brengt je slechts 0 of 3 punten op. Als je echter zicht hebt op blijvende samenwerking, zijn de 3+3+3+3… punten die je beiden wint door samenwerking meer dan 5+1+1+1… en in herhaalde confrontaties superieur. Vervolgens kan je heel complexe scenario’s verzinnen, maar wederkerigheid (“tit for tat”, oog om oog) is steeds superieur. Wie je verlinkt, verlink jij ook. Anders word je slachtoffer van de smeerlappen. Zo ontstaat uit het primitieve recht van de sterkste de georganiseerde “oog om oog”- samenleving. “Oog om oog” leidt wel tot eindeloze vendetta’s. Het is nuttig de andere tijdig de wang toe te keren (tit for two tats). Maar als je dat systematisch doet, wordt je soft en een maatschappij van softies wordt onvermijdelijk geïnfiltreerd door de smeerlappen. Stabiel wordt het nooit. En zo oscilleren maatschappijen tussen rechts en links, tussen repressie en tolerantie. We hebben een moreel instinct om samen te werken, ook en vooral omdat we een afstraffing vrezen. Het hoofdstuk is onvoldoende gestructureerd en onvoldoende overzichtelijk om dit inzicht mee te nemen.

Het hoofdstuk sluit af met de vaststelling dat ons instinct tot samenwerken beperkt is tot de eigen stam. Jagers-verzamelaars leefden (leven) in een toestand van chronische oorlog met de hen omgevende stammen, overal en in alle tijden. Mersch valt hier plompverloren in en mist de oorzaak. Stammen moesten concurreren om schaarse middelen. In de stam is samenwerking noodzakelijk om te overleven. Tussen stammen onderling is dat veel minder het geval. Een politiek van verovering en vernietiging is een optie voor de succesvolle stam, waarbij de minder succesvolle stam gaat voor behoud en verdediging. Sowieso gaat Mersch wel erg gemakkelijk voorbij aan de voornaamste stimulansen, oorzaken, drijfveren van menselijk gedrag: “‘t Is al van macht, ‘t is al van geld”. De analyse van Mersch is die van de winnaar. Want wat Mersch comfortabel beschrijft als morele stammen, zijn winnaars en verliezers. De haves en de have nots worden minder beschreven door hun morele keuzen, dan door hun hebben of niet hebben. Mersch’ boek verscheen hiervoor te vroeg, maar momenteel wordt politiek België (maar bijvoorbeeld ook de belangrijkste presidentskandidaat van rechts in Frankrijk, Fillon) verscheurd door de graaicultuur bij de politieke winnaars. In een democratie schuiven succesvolle partijen en politici wel erg gretig aan langs de zelfbediening. De kern van het verhaal is de defecte moraal van wie de macht heeft.

Hoofdstuk 3: Morele stammen

Dit is een leuk en leesbaar hoofdstuk en ik heb heel wat bijgeleerd. Waar ik Mersch niet geloof vind ik referenties om zijn stellingen te checken (wat ik niet heb gedaan). We organiseren ons rond assen: progressief en conservatief, tolerant en repressief, kapitalistisch en socialistisch en we verdedigen onze turf met de woestheid waarmee een jager-verzamelaar zijn jachtgronden verdedigt. Over die verdediging gaat dit hoofdstuk. We bouwen heilige huisjes, we passen de waarheid aan waar nodig en volgen onze “morele kudde”. Maar de definities blijven een probleem: wat Ruben als moreel beschrijft, is politieke en economische keuze. Politieke partijen als morele stammen beschrijven rekt het begrip moraal ver op. Het verblindt voor de kern van politiek, namelijk de beslissing over de verdeling van schaarse middelen.

De termen kapitalist (of neoliberaal) of socialist vallen niet in dit hoofdstuk, wat typisch is voor Mersch’ blinde vlek rond verdeling van middelen. Is politieke voorkeur een vorm van moraal? Ik ben nogal links en nogal groen, zij het met heel atypische voorkeuren. Ondanks alle ontgoochelingen van linkse en groene kant vind ik rechtse mensen toch wel een beetje slecht. Maar eigenlijk lijken liberalen, en zelfs veel NVA-ers, niet zulke slechte mensen. Toch niet echt heel erg slecht. Liberalen/kapitalisten willen meer economische groei: het stijgende tij trekt alle boten vlot, ook de kleintjes. Socialisten willen die groei herverdelen, zodat de kleine bootjes beter van het tij kunnen profiteren. En Groen waarschuwt dat als het tij te veel stijgt, iedereen verzuipt. Dit zijn eerbare standpunten die de kern van de ouderwetse politiek uitmaken: economische en politieke keuzen rond het genereren en verdelen van middelen.

Ruben Mersch schaatst in het hele boek opvallend stil voorbij het heikele en hete onderwerp waarbij het echt gaat over de normen, waarden en moraal van de onderbuik: de botsing van een conservatieve islam, beleden door immigrerende anderskleurigen, met vrijdenkers en christendom, beleden door de inlandse blanke stam. Als het over godsdienst gaat, trekken we pas echt de loopgraven in. Dat is eigenlijk heel straf. Mersch kan niet zwijgen over onderbuiken. Maar van Trump over Le Pen tot Wilders, de verhouding tot de islam is het immens lastige morele vraagstuk waar de onderbuik van de samenleving mee worstelt. Denk aan de problematiek van de hoofddoeken of van boerkini’s in het zwembad, onderbroeken in de douche: tolerantie is de default. Maar het buikgevoelen van de onderbuik is erg bang dat tolerantie ons kwetsbaar maakt voor agressieve overname. Dat is ook werkelijk het openlijk beleden doel van het Salafistische jihadisme. Tolerantie houdt op als het moslimmeisje de hoofddoek niet meer durft uit laten en de bikini niet meer durft aan te doen, als de moslimjongen zonder onderbroek niet meer onder de douche durft. Om maar te zwijgen over de moslimjongen die verliefd wordt op een andere jongen. Of over verliefde jongens die hand in hand door een moslimwijk lopen. Of over meisjes met mooie benen die die graag tonen door korte rokjes te dragen. Mensen mogen alles geloven wat ze willen, maar als dat geloof gevolgen heeft voor anderen, is het niet meer vrijblijvend. In tit for tat strategieën is een te genereuze samenleving kwetsbaar voor overname. Mersch gebruikt overvloedig het woord onderbuik, maar zwijgt over het debat waar de onderbuik mee worstelt. In zijn boek zal je vruchteloos zoeken naar ladders om uit deze diepe loopgraven te komen.

Afbeelding

Hoofdstuk 4: Eigen werkelijkheid eerst

Dit hoofdstuk is echt goed. Mogelijk omdat onderbuiken en moraal uit het zicht verdwijnen. Dit gaat over de vele manieren waarop we onszelf overtuigen dat we gelijk hebben. Wie geld wil verdienen aan gokken op verkiezingsuitslagen, vraagt best aan mij een prognose van de kiesresultaten – en vult daarna het tegenovergestelde in. Ik neem mijn wensen voor waarheid, en sinds Zwarte Zondag (november 1991) valt dat dik tegen. In de strijd tussen Trump en Clinton was ik mij daar scherp van bewust. Niet dat ik een grote fan was van Hillary Clinton, maar de kans dat die brallende twittertrol en publiek verklaarde vrouwenschender het ging halen tegen een beschaafde dame – en evenzeer een politiek dier – was toch echt volstrekt nul komma nul nul. Ik ken nogal wat Amerikanen, maar geen enkele Trumpkiezer. Mijn kennissen leven in de democratische bubbels van Washington, Boston, Atlanta. Het resultaat is bekend. We leven allemaal in bubbels. Daarmee missen we voeling met mensen die echt anders denken. We worden enkel bevestigd in onze ideeën, in ons grote gelijk. Ruben Mersch toont hoe we cognitief gemaakt zijn om ons grote gelijk te halen, niet om de waarheid te ontdekken.

Hoofdstuk 5: De strijdbijl begraven

Ruben Mersch verklaart zich hier tot wetenschappelijk positivist. Met een wetenschappelijke onderzoeksmethode komen we dichter bij de waarheid. Hier zijn de onderbuiken vooropgestelde meningen. Als we tot de groene clan behoren, horen elektromagnetische straling (EMS) van gsm en wifi, glyfosfaat (een onkruidverdelger) en genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) zo niet kankerverwekkend dan toch wel vreselijk ongezond te zijn. Iets met bio moet gezond zijn. Met morele intuïtie heeft dat minder te maken dan met de algemeen gedeelde opvattingen van onze clan. SKEPP omarmde alle vaccinaties, ook de griepvaccinatie. Al dient het doel van het jaarlijkse vaccineren tegen griep vooral de rekening van de betreffende industrie. De groene clan houdt niet van industrie en omarmt alles wat begint met “bio” – wat reclamejongens natuurlijk ook wel weten. We worden daarbij zelden gehinderd door kennis: de griepvaccinatie werd gefileerd door de harde wetenschapsjongens van de onafhankelijke Cochrane Collaboration. In lijvige rapporten van grote aantallen redelijk onafhankelijke deskundigen worden de ideeën over de schade van EMS, glyfosfaat of ggo’s door weinigen ondersteund. De morele intuïtie zit echter elders, en hier faalt Ruben Mersch toch weer door alles in morele onderbuiken te willen kaderen. Mensen wantrouwen de industrie, en daar hebben ze gelijk in. ’t Is al van macht, ’t is al van geld, en daar wil de industrie meer van. Dat wantrouwen schept weer een markt voor ngo’s als Greenpeace, die evenmin begeesterd lijken door een zoektocht naar waarheid. Die ngo’s graaien pas echt over de diepste bodem van iedere denkbare en ondenkbare ton om hun gelijk te halen. Ik zou eerder de financiële belangen van Greenpeace tegen het licht houden dan hun morele buikgevoelens.

Toch deel ik Rubens optimisme. Maar minder wegens betere inzichten in moraal of debat, dan omwille van het groeiende besef hoe macht en geld informatie vertekenen en hoe daar iets aan te doen. In de geneeskunde is de Cochrane Collaboration ontstaan, een non-profit samenwerking van grotendeels vrijwilligers. Groot-Brittannië heeft NICE ontwikkeld, België het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg. Alle zijn opgericht met het doel om firewalls te plaatsen tussen evaluatie en industrie. De Cochrane Collaboration heeft een krachtige standaard gesteld voor onafhankelijk onderzoek. Het zijn zij die borstkankerscreening en griepvaccinatie zeer deskundig onderzocht hebben. Hoe dit in andere vakgebieden dan de geneeskunde gaat lukken, is me onbekend. Maar in de geneeskunde, waar immens veel geld omgaat en dus immens grote belangen te verdedigen zijn, betekenen deze onafhankelijke evaluatieorganismen een weldadige revolutie. Bij ieder nieuw debat sla ik eerst de Cochrane-bibliotheek open, omdat ik weet dat ik me daar in een huis van vertrouwen bevind.

Tot slot

Het helpt zeker om te beseffen dat we als maatschappij vooruitgang maken. We kruisigen geen mensen meer, we geselen geen overspelige vrouwen meer en stellen hen nadien niet meer naakt ten toon op de Grote Markt. We ranselen geen kinderen meer af omdat ze hun les slecht hebben geleerd. We houden geen slaven meer. We gaan moeizaam om met migratie, maar we moorden er niet grootschalig om. Het folteren van verdachten is minder gebruikelijk. Fransen, Duitsers en Engelsen zijn niet echt dol op elkaar, maar open oorlog zit er voorlopig niet in. Denken dat het vroeger beter was, is, zoals steeds, gebaseerd op afwezige kennis over hoe het vroeger was.

Wie Mersch’ boek leest als een oproep om te beseffen dat de tegenpartij geen groepje slechte mensen is, maar mensen met andere belangen, andere keuzen en andere informatie, leest met de juiste ingesteldheid. Het is goed om kennis te verwerven over de dossiers waarover je uitspraken wil doen, over voor en tegen. Het helpt om de argumenten van je tegenstander te kennen en ze een eerlijke kans te gunnen. Het helpt hem of haar te respecteren. Het is beter om te zoeken naar wat je bindt, dan naar wat je scheidt. Maar moraalfilosofen kunnen leuke jongens en meisjes zijn die ons helpen om zindelijker van mening te verschillen, de echte gevechten in de maatschappij gaan om het verwerven en behouden van macht en geld.

 

Titel: Waarom iedereen gelijk heeft
Auteur: Ruben Mersch
Uitgever: De Bezige Bij, 2017