Onzin en de media

Afbeelding

Op de laatste algemene vergadering van SKEPP was de eminente jurist professor Eric Brewaeys gastspreker. In een glasheldere uiteenzetting gaf dit SKEPP-lid, die als een autoriteit in mediarecht wordt beschouwd, een overzicht van het arsenaal aan middelen waarover het gerecht beschikt om ontsporingen in de pers te corrigeren. Voor een land dat de persvrijheid hoog in het vaandel draagt, is dit arsenaal indrukwekkend. Het ontbreekt niet aan middelen in het strafrecht, het burgerlijk recht en zelfs de journalistieke deontologie om op te treden tegen sommige publicaties. Denken we maar aan het recht van antwoord, aan de wetten tegen bedrieglijke reclame, racisme en negationisme, de plicht van de journalist om de waarheid te zeggen, enzovoort.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

De bedoeling was te weten te komen in welke mate skeptici deze juridische middelen kunnen gebruiken als sommige media weer eens kritiekloos onzin en pseudo-wetenschap verspreiden. Geen enkele skepticus zal ontkennen dat hij zich al eens aan sommige berichten heeft geërgerd. De vraag is echter hoe efficiënt deze middelen zijn en wat de gevolgen ervan zijn. Prof. Brewaeys vreesde dat de remedie soms erger is dan de kwaal. Zijn conclusie kwam er dan ook op neer dat men beter niet meteen een advocaat onder de arm neemt als de pers weer eens flauwekul spuit, maar dat kritische tegeninformatie veel meer vermag en ook sympathieker overkomt. Vandaar, zo besloot hij, het belang van organisaties als SKEPP.

De redactie van Wonder en is gheen Wonder is het daar volmondig mee eens. Het voortdurende succes van SKEPP in de media toont aan dat er een behoefte bestaat aan een kritische stem als de onze. Een jaar geleden schreven we op deze pagina geen voorstander te zijn van censuur. Het verwijt dat we een nieuwe inquisitie zouden vormen, is dan ook belachelijk. In tegendeel, in een vrij land met een vrije pers spreekt het voor zich dat er vrij en soms scherp kritiek wordt geleverd op onzin.

Hoge bomen vangen veel wind. Onze kritiek richt zich daarom niet in de eerste plaats op de marginale charlatan die ouderwetse vormen van bijgeloof beoefent, maar wel op figuren die door hun bekendheid en aanzien het publiek op een nefaste wijze kunnen beïnvloeden. Onze kritiek is binnen de grenzen van de welvoeglijkheid, zonder aanzien des persoons. Mag een hoogleraar niet in zijn hemd gezet worden als hij een onzinnig boek schreef dat mogelijk nadelige gevolgen heeft bij personeelsselecties? En wat te denken van TV-vedetten die door hun eigen gedrag in de media reclame maken voor zéér bedenkelijk alternatieve genezers? De vraag stellen is ze beantwoorden…