Over ethiek en betrouwbaarheid in de dagbladjournalistiek

Afbeelding

Op 13 april 1844 verscheen in het Amerikaanse dagblad The New York Sun een sensationeel artikel over de Europese ballonvaarder Monck Mason, die erin geslaagd was met een heteluchtballon over de Atlantische oceaan te vliegen. De ballon, genaamd The Victoria, was blijkbaar opgestegen in Engeland met de bedoeling naar Parijs te vliegen, maar kreeg onderweg een ongeluk met een van de propellers, raakte uit koers boven de Atlantische Oceaan om uiteindelijk te landen op Sullivan’s Island nabij Charleston in North Carolina. In werkelijkheid zou het pas 29 jaar later zijn dat de eerste ballon de Atlantische Oceaan zou oversteken. Het verhaal was volledig verzonnen. De journalist die deze journalistieke fraude had gepleegd was niemand minder dan Edgar Allan Poe. Poe was op dat ogenblik nog helemaal niet bekend; hij was blut, had een zieke vrouw én een moeder ten laste en woonde in een vervallen appartement in Greenwich Street. Hij had dringend geld nodig, en dat wou The New York Sun hem wel betalen, in ruil voor straffe verhalen. The New York Sun was immers in een bittere concurrentiestrijd verwikkeld met The Herald. Wie het sterkste verhaal kon presenteren, won die dag de strijd om de oplagecijfers.

Geplaatst onder
Deel artikel TwitterFacebookLinkedinWhatsapp

Journalistieke fraude is al zo oud als de journalistiek zelf. En de achterliggende reden (de commerciële druk) is evenmin veranderd. Maar er is een evolutie. Onder invloed van de audiovisuele en de online media is de druk op de geschreven pers almaar toegenomen. Het nieuws moet steeds sneller, steeds exclusiever, korter, beknopter, pakkender en kleurrijker verpakt op de markt gebracht worden. Op de markt, inderdaad: het krantenbedrijf is er strikt genomen slechts op gericht zoveel mogelijk bedrukt papier te verkopen aan zoveel mogelijk lezers, en om zoveel mogelijk lezers dan weer te kunnen verkopen aan zoveel mogelijk adverteerders.

De meeste journalisten en (hoofd)redacteuren zien zichzelf gelukkig nog steeds niet als Verkopers van Bedrukt Papier, maar voeren hun werk uit in overeenstemming met de ethische en wettelijke bepalingen van hun beroep. Die bepalingen, zoals de Declaration of Priciples on the Conduct of Journalists van de International Federation of Journalists (de Code van de Journalistieke Beginselen, de zogenaamde Code van Bordeaux, aangenomen in 1954) of de Déclaration des devoirs et des droits des journalistes (De verklaring van de rechten en de plichten van de journalist, de zgn. Verklaring van München van 1971), zijn zelfopgelegde ethische gedragscodes, die aan duidelijkheid over onze rechten en plichten niets te wensen overlaten.

Jammer genoeg zijn ze in de praktijk heel moeilijk afdwingbaar. Wie wil frauderen, kan frauderen. Wie een bepaalde drukkingsgroep een forum wil geven, of een religieus of sektarisch genootschap, pseudo-wetenschappers, ufologen of aanhangers van Satanic Ritual Abuse- of Alien Abduction-theorieën (of gewoon liegende politici), kan dat. Wie gewoon lui en onethisch wil zijn, kan dat ook.

Ik zal u zo dadelijk een inzicht proberen te verschaffen in de mechanismen  die journalisten en redacteuren hanteren om te voldoen aan de vraag van hun uitgevers; de vraag om sneller, sappiger en sensationeler nieuws voor te schotelen aan de lezers. Ik geef u verschillende korte case studies van op de werkvloer van redacties: ik zal het hebben over Verzonnen Verhalen; over 'Het exclusieve interview met de vrouw die niet wou praten'; over De verkochte journalist; over Het syndroom van de vliegende koeien; en over Hongersnood in Finland. U zal door middel van deze voorbeelden merken hoe sommige vormen van frauduleuze, of leugenachtige, of pseudo-wetenschappelijke informatie in de media kunnen terechtkomen. Ik zal u tevens vertellen wat er volgens mij kan gebeuren om de geloofwaardigheid van de pers opnieuw te verbeteren. Ik zal u zelfs vertellen hoe u daarbij kunt helpen.

Hoe kan een gewone lezer weten wanneer een verhaal verzonnen is of niet?

Het is een moeilijke kwestie. Een voorbeeld. Hoe zit dat nu eigenlijk in Guantanamo Bay? Heeft een lid van de zgn. Joint Task Force een Koran door het toilet gespoeld of niet? Volgens een reportage in Newsweek wél. Het artikel verscheen in het Amerikaanse weekblad op 9 mei van dit jaar. Een tiental dagen later waren er al vijftien personen omgekomen tijdens rellen die waren uitgebroken nadat enkele Afghaanse en Pakistaanse media het nieuws hadden overgenomen. Na zware politieke druk uit het Pentagon trok Newsweek het verhaal in. Maar de twijfel blijft: ofwel was het oorspronkelijke verhaal de waarheid en dan was het intrekken van het verhaal onder druk van Rumsfeld en Co. een fout, ofwel was het verhaal niét waar en dan had het nooit in Newsweek mogen staan. Feit is dat hoofdredacteur Mark Whitaker een reactie van één zin gaf: "Based on what we know now, we are retracting our original story that an internal military investigation had uncovered Quran abuse at Guantanamo Bay." Merk op dat hij niet zegt: het verhaal is niet waar, maar dat hij het slechts heeft over het terugtrekken van het verhaal, 'based on what we know now'.

Het is vreemd hoe succesvolle journalisten bij de belangrijkste kranten van de wereld zich plots geroepen voelen om de eerste regel van de journalistieke ethische code - de verplichting om te zoeken naar waarheid - overboord te gooien. Waarom? Het gaat meestal niet om geld, maar wel om prestige, carrièremogelijkheden of gewoon 'omdat het verhaal té mooi was om niét waar te zijn'. We hebben flink wat straffe voorbeelden van de voorbije jaren. Top-buitenlandcorrespondent en Pulitzerprijswinnaar Jack Kelley werd vorig jaar verplicht om ontslag te nemen bij USA Today. Ik citeer even uit het dossier dat over Jack Kelley verscheen in de Amerikaanse krant: "Seven weeks into an examination of former USA Today reporter Jack Kelley’s work, a team of journalists has found strong evidence that Kelley fabricated substantial portions of at least eight major stories, lifted nearly two dozen quotes or other material from competing publications, lied in speeches he gave for the newspaper and conspired to mislead those investigating his work. (...) To verify the stories, members of the team interviewed dozens of people; reviewed scores of Kelley's expense reports; traveled to Cuba, Israel and Jordan; scoured records from Kelley's hotel, mobile and office phones; reread transcripts of speeches Kelley gave; ran at least 150 stories through plagiarism-detection software; and examined the contents of the laptop computer Kelley was issued by the company. (...) The evidence strongly contradicted Kelley’s published accounts that he spent a night with Egyptian terrorists in 1997; met a vigilante Jewish settler named Avi Shapiro in 2001; watched a Pakistani student unfold a picture of the Sears Tower and say, “This one is mine,” in 2001; visited a suspected terrorist crossing point on the Pakistan-Afghanistan border in 2002; interviewed the daughter of an Iraqi general in 2003; or went on a high-speed hunt for Osama bin Laden in 2003." Einde citaat. Dure grap, als je als krant plots ontdekt een fraudeur in eigen rangen te hebben.

Een jaar eerder gebeurde hetzelfde bij The New York Times. Daar heette de boosdoener Jason Blair, een toen 27-jarige, ambitieuze journalist met een erg goeie pen, die schitterende artikels schreef en enorm gedreven was – het type dat ’s ochtends als eerste begint en als laatste het licht op de redactie uitdoet. Het type journalist waarvan elke hoofdredacteur er zoveel mogelijk op zijn redactie wil hebben. Alleen: meer dan de helft van alle artikels die Jayson Blair voor de NYT schreef, bleek volledig verzonnen te zijn. Ook de NYT zette een team van vijf reporters aan het werk om alle verzinsels van Blair uit te zoeken en publiceerde een volledige katern rechtzettingen. Executive editor Howell Raines en managing editor Gerald Boyd namen ontslag. Dure grap.

Journalistieke fraude heeft altijd bestaan. Op 29 september 1980 verscheen in de kwaliteitskrant The Washington Post, wereldberoemd dankzij de Watergate-artikels van Carl Bernstein en Bob Woodward, een schrijnende reportage van Janet Cooke over Jimmy, een achtjarige heroïneverslaafde jongen uit een arme wijk in Washington. Het artikel zorgde voor een enorme commotie. Hulporganisaties en afkickcentra uit het hele land wilden Jimmy helpen en vroegen The Washington Post om met Jimmy – of tenminste met zijn moeder – in contact te worden gebracht. Maar dat kon niet. Want Jimmy bestond niet, er wàs geen achtjarige heroïneverslaafde. Janet Cooke had Jimmy verzonnen. Het verhaal was te mooi om niet te bestaan. Probleem was wel dat Janet Cooke inmiddels de felbegeerde Pulitzerprijs had opgestreken voor het verhaal. Ze heeft hem moeten teruggeven, werd ontslagen, en kwam nog  een keer in het nieuws toen ze de exclusieve rechten op haar verhaal voor 1,5 miljoen dollar afstond aan een filmmaatschappij.

En wie herinnert zich de meest geruchtmakende kwakkel in de Duitse persgeschiedenis: de ontdekking van de zogenaamde dagboeken van Adolf Hitler? Het artikel over de spectaculaire vondst van de dagboeken verscheen op 29 april 1983 in het weekblad der Stern, maar reeds een week later liet het Bundesarchiv in Koblenz weten dat de dagboeken van Hitler niet anders dan een vervalsing konden zijn. Een jaar later, in juni 1985, werden de journalist van der Stern, Gerd Heidemann, en de vervalser van de zogenaamde dagboeken, Konrad Kujau, tot meer dan vier jaar cel veroordeeld. Kujau had meer dan 1 miljoen euro van Stern gekregen. Het idee om de dagboeken te vervalsen kwam van journalist Heidemann, die tien procent opstreek. De gevolgen voor Stern waren katastrofaal. Het blad zag zijn verkoopscijfers tot waanzinnige diepten dalen en het heeft jaren geduurd vooraleer de lezers opnieuw vertrouwen hadden in het weekblad. Nogmaals: een dure grap.

Deze voorbeelden zijn uitzonderlijk. Minder uitzonderlijk - helaas - is het fenomeen van De Verkochte Journalist. Het is waar dat je vroeger méér verhalen van collega's hoorde over de blanco cheque op het hoofdkussen in de hotelkamer, daags voor een strategische persconferentie in een belangrijke sector. De journalist hoefde gewoon een bedrag in te vullen. Ofwel zijn er nu minder blanco cheques in omloop, ofwel zijn de collega's voorzichtiger geworden, dat weet ik niet. Het 'kopen' van journalisten gebeurt veel subtieler, tegenwoordig. Verkochte journalistiek tref je vooral aan in de themarubrieken, zoals de gastronomische, toeristische of autojournalistiek.  Ik ben zelf ook eventjes verkochte journalist geweest, dus ik weet waarover ik praat. Meer bepaald in de Dominicaanse republiek, oord van vakantieverderf, all-in formules en touroperator-hostessen die u per se in groep de lambada willen aanleren. Ik was daar op kosten van de touroperator, met de bedoeling een pr-vakantieartikel te schrijven. Ik heb echter, bij terugkeer, een zeer kritisch en scherp stuk geschreven over de toeristische industrie in de Dominicaanse Republiek. Het stuk is verschenen, en de touroperator heeft de krant laten weten dat ik op hun zwarte lijst was terechtgekomen. Nooit zou ik nog op hun kosten een persreis mogen meemaken. Moraal van het verhaal: in bepaalde sectoren van de journalistiek kàn je de waarheid schrijven, zeker. Maar slechts één keer.

Journalisten worden langs alle kanten 'ingezeept'. Autoconstructeurs nemen u mee naar exotische bestemmingen – zes dagen naar het grote zoutmeer in de VS, all in! – om het nieuwste model terreinwagen te gaan testen. Ook politici op dienstreis laten zich al te graag door journalisten vergezellen, en trekken daar aanzienlijke budgetten voor uit. Net zoals de grote bedrijven en pr-firma’s. Maar zelfs ngo’s doen hetzelfde. Greenpeace neemt bij elke Stille-Zuidzeereis een tiental journalisten mee aan boord. En de meest cynische vorm van verkochte journalistiek, zien we toch wel in de vorm van embedded journalists, de verslaggevers en cameraploegen die mee ingekwartierd werden en worden bij legereenheden die ten oorlog trekken.

Bij elk van de hier opgesomde voorbeelden moeten we zeggen dat de journalist nooit 100% onafhankelijk – en dus objectief – kan berichten, al was het maar onbewust. Want ofwel brengt hij zichzelf, zijn redactie of – en dat is wellicht het ergste wat de journalist kan overkomen – zijn chefs in moeilijkheden.

Door de grote concurrentiedruk, het gebrek aan personeel op de redacties en de dagelijkse strijd om de scoop verschijnen er steeds meer kemels in onze kranten. Soms gebeurt dit gewoon uit luiheid, omdat de journalist geen zin heeft om namen van personen of straten of dorpen te checken, en omdat het voor de lezer toch geen moer uitmaakt of in Pakistan en Indië nu 24.000 dan wel 42.000 doden zijn gevallen door de aardbeving. Het is een verdomd cynisch beroep soms...

Een paar maanden terug lazen we het bericht in sommige Belgische kranten dat het leger noodhulp transporteerde naar Nigeria, waar hongersnood was uitgebroken. Hongersnood in Nigeria? Toch ook niet in Nigeria, hoopten we. In werkelijkheid bleek het om Niger te gaan. Een persmedewerker van het ministerie van Defensie had zich vergist, en een heleboel journalisten met hem. Ach, Nigeria of Niger, wat zou het. Het is tenslotte maar een land verschil.

In april 1997 verscheen in tientallen, voornamelijk Duitse media zo’n typisch kort, merkwaardig berichtje, zoals er wel elke dag te lezen zijn. Het ging over vliegende koeien in Rusland. Volgens het bericht hadden Russische militairen ergens in het verre oosten van Rusland enkele koeien uit een wei gestolen en namen ze deze in een transportvliegtuig mee naar hun verafgelegen basis. De koeien waren op vijfduizend voet hoogte echter onrustig geworden en door hun stampei kwam het vliegtuig in moeilijkheden, waarop de soldaten er niets beters op vonden de koeien levend via de laadklep achteraan uit het toestel te werpen. Eén van de koeien stortte te pletter op een Japanse vissersboot, die met man en muis verging.

Slechts weinig media getroostten zich de moeite om dit verhaal te checken. Indien ze dat wel hadden gedaan, waren ze te weten gekomen dat het hier om een scène uit een Russische film ging, waarover in de Komsomolskaja Pravda een komisch artikeltje verscheen. Het artikeltje werd besproken in westerse diplomatieke kringen en gold als een goede grap, "iets typisch Russisch". Iemand op de Duitse ambassade had niet door dat het een grap was, geloofde het verhaal en lichtte Berlijn in, waarna het (zo gaat dat) aan de pers gelekt werd. De toenmalige woordvoerder van het Russische ministerie van Defensie, Vladimir Oewatenko, moest zelfs opdraven. Hij ontkende de feiten met klem en deed ze af als een sprookje. En dan nóg waren er een paar kranten die schreven dat het Kremlin aan een cover-up-operatie bezig was...

Een aantal van deze verhalen komt uit het excellente maar beangstigende boek van de Duitse auteur, wetenschapper en journalist Udo Ulfkotte, So lügen Journalisten. Der Kampf um Quoten und Auflagen. Het is een aanrader voor iedere skepticus, maar vrolijk wordt een mens er niet echt van.

Nu, het verhaal van de vliegende koeien was nog onschuldig. Maar er is een groot probleem met berichten van de persagentschappen. Bijna elke journalist volgt ze blindelings, omdat ze zo’n grote autoriteit hebben. Wat men vergeet, is dat de persagentschappen hun berichten óók door journalisten laten maken. Of dat ze bijbedoelingen hebben. We weten nog altijd niet precies wat er tijdens de tweede Tsjetsjeense oorlog in Grozny gebeurde. Of bij het gijzelingsdrama in Beslan – ondanks de berichtgeving van de agentschappen.

En wat te denken van het geval van UPI, United Press International, een gerenommeerd persagentschap dat in 1907 werd opgericht en (vroeger althans) een van de grootste concurrenten van AP (Associated Press) was? UPI werd vijf jaar geleden overgenomen door News World Communications. Oké. Maar het is niet oké, want News World Communications is volledig in handen van de Unification Church, beter bekend als de Moonsekte, een sekte die naar wereldheerschappij streeft. De Moonsekte heeft trouwens niet alleen UPI, maar ook het dagblad The Washington Times in handen en nog twaalf andere publicaties, waarvan vier in het Japans.

Ik hou mijn hart vast als journalisten zich plots gaan baseren op UPI-berichten om hun stukken te schrijven. Ik weet immers hoe de meesten omgaan met wire-berichten. En u moet eens op het internet gaan kijken hoe écht die UPI-nieuwswires eruitzien. Hiermee heb ik meteen nog iets aangehaald: het internet. Voor de journalistiek is het een zegen en vloek tegelijk. Voor wie er goed mee kan omspringen, en weet waar hij moet zoeken, is het een fantastische bron van supersnel toegankelijke kwaliteitsinformatie. In alle andere gevallen is het internet een pure ethische nachtmerrie. Onze redacties hebben dringend, zeer dringend, behoefte aan cursussen internetheuristiek.

U moet weliswaar geen gerenommeerd persagentschap uit 1907 opkopen om uw (al dan niet geschifte) boodschappen in de pers te krijgen. Een blitse website en een gerichte actie met perscommuniqués helpt ook al. Vooral als u weet dat de gemiddelde journalist tegenwoordig a) ofwel uit zichzelf niet kritisch is, of b) geen tijd heeft om kritisch te zijn of c) niet kritisch màg zijn van zijn baas; en de kranten steeds meer hapklare, snelle simpele brokken sexy nieuws nodig hebben, dan is dat toch allemaal niet zo moeilijk? U kent dat genre berichten: "Bierdrinkers leven langer als ze drie glazen trappistbier per dag drinken. Dat blijkt uit een onderzoek van de universiteit van Brussel, waarvan de resultaten zopas bekend raakten." Juist. Elke dag wordt de pers bestookt met honderden ontdekkingen van nieuwe medicijnen, therapieën, ziektes of varianten ervan, trends allerhande, sterfteoorzaken of remedies, enzovoort. Niet alleen universiteiten en wetenschappelijke instituten, maar zelfs gezaghebbende medische bladen doen hier aan mee. In alle gevallen draait het steeds om commerciële belangen, bijvoorbeeld om het privé-sponsorgeld voor de medische faculteit veilig te stellen. Inmiddels ziet die arme journalist, die hooguit wat algemene kennis heeft opgedaan in zijn drie jaar bachelor journalistiek, door het bos de bomen niet meer. Tijd om andere wetenschappers te contacteren om het verhaal te dubbelchecken, heeft hij niet. En àls hij dan toch een wetenschapper belt en meteen aan de lijn krijgt, dan zegt die: "Hmm, interessant, bezorg mij al het materiaal en ik bel u binnen twee maanden terug." Lastig, als uw deadline binnen vier uur is.

Nog zo een nachtmerrie: enquêtes en statistieken. Meestal zijn de cijfergegevens al niets waard om mee te beginnen, maar zelfs àls ze iets waard zijn, dan worden ze ofwel gemanipuleerd, ofwel verkeerd begrepen. Waar dit allemaal toe kan leiden, toont een hilarisch verhaal uit Finland van ongeveer een decennium geleden. In 1994 maakte het Finse ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid de resultaten van een studie bekend die onderzocht of economische recessie een invloed had op het gevoel van welbehagen van de bevolking. Eén van de vragen in de enquête luidde: "Hebt u in de voorbije twaalf maanden wegens economische moeilijkheden een hongergevoel of een hongerervaring gehad?" Drie procent van de 1903 ondervraagden, namelijk 57 Finnen, hadden ja geantwoord. "Ja, ik heb ergens in de voorbije twaalf maanden een hongergevoel gehad wegens de economische toestand". Maar toen kwam het. Die 57 werden geëxtrapoleerd over heel de bevolking. Uit de enquête maakte men op dat er 100.000 Finnen met een (weliswaar eenmalig) hongergevoel waren. De media togen aan het werk en de 100.000 Finnen-met-een-eenmalig-hongergevoel werden plots 100.000 uitgehongerde Finnen die de hongerdood in de ogen keken. Iedereen was ontzet.

De cameraploegen rukten uit om al die uitgemergelde rijen bij het Leger des Heils te gaan filmen. Kranten als Aftenposten titelden "Finnen in vrije val". 100.000 medeburgers die zich niet eens een maaltijd per dag konden veroorloven! De Finse hongersnood was een feit, wat de Finse minister van Sociale Zaken ook probeerde om het scheve beeld te corrigeren.

Het is al lang niet meer voldoende dat de journalist een elementaire kennis van zaken heeft. Het is zelfs niet meer voldoende om gewoon integer te zijn. De journalist moet ook de mogelijkheden hebben om integer te kùnnen zijn, om kwaliteit te kùnnen afleveren. Wij, hoofdredacteuren en uitgevers, zullen voor die omstandigheden moeten zorgen. We zullen uiteindelijk gewoon trager en beter nieuws moeten brengen, met betere research, betere fact-checking, en een betere eindredactie, die niet alleen oog heeft voor de lengte van de teksten, de sexy titels en de sappige inleidingen, maar ook voor ethics and credibility. Trager en beter, dat is het motto.

In werkelijkheid racen we steeds harder tegen mekaar op. In plaats van trager en beter doen we het sneller en slechter. De marketingjongens en –meisjes, die onze redacties zeggen wat, hoe, wanneer en in welke kleuren we moeten publiceren, zeggen slechts één ding: Schrijf Wat De Lezer Wil. Nonsens! Soms moeten journalisten kunnen schrijven wat de lezer absoluut niét wil. Dat het slecht weer gaat worden of zo. Het toppunt van dit populisme is inmiddels (in België) een paar weken oud: de zogenaamde nieuwslijnen – een uniek telefoonnummer (4545 voor de krant en 4040 voor het tv-journaal, maar er zijn er inmiddels al vele andere) waar je een sms'je naar kan sturen met tips, nieuwsfeiten, moorden, ufo-waarnemingen, dronken celebrities, noem maar op. Geef de mensen wat ze willen, meer: laat ze zelf beslissen wat in de krant en op tv komt! Momenteel is, zo zeggen de voorstanders van het systeem, slechts één tip op 250 de moeite waard om te publiceren of uit te zenden. Ik vraag mij af hoelang het zal duren vooraleer (in volle komkommertijd bijvoorbeeld) de eerste gebedsgenezer of wichelroedeloper de redactionele selectieprocedure doorstaat en in volle charlataneske glorie op het scherm verschijnt. Of erger: hoelang zal het duren vooraleer een 'trouwe lezer' (zoals deze anonieme medemensen meestal genoemd worden) zijn buurman eventjes van Satanic Ritual Abuse beschuldigt, waarna de reporters en cameraploegen als een bende bloedhonden kunnen uitrukken.

Uit dit alles blijkt dat wij, journalisten, een verpletterende professionele verantwoordelijkheid dragen om ons beroep op een eerlijke, integere en ethisch correcte manier uit te oefenen. Ik ben zelf een groot voorstander van de zelfregulering, en hier in België hebben we daar recent een mooi voorbeeld van: de Raad voor de Journalistiek. De Raad voor Journalistiek is een onafhankelijk orgaan ter zelfregulering van de Vlaamse pers. Het is een niet-gouvernementele organisatie die vragen van het publiek beantwoordt en klachten over het gedrag van de pers behandelt. De Raad werd drie jaar geleden opgericht door de journalistenvakbonden en uitgevers. Er zetelen journalisten, magistraten en uitgevers in, die gezamenlijk klachten en vragen van het publiek behandelen, adviezen publiceren en richtlijnen uitvaardigen. De Raad voor de Journalistiek is nog niet echt goed bekend en dat is jammer. Er zouden wat mij betreft gerust wat meer klachten mogen ingediend worden.

En alstublieft, laten we de marketingjongens en -meisjes uit onze redactielokalen ranselen. Ik heb niets tegen marketing, en kranten zijn natuurlijk koopwaar, maar de journalistiek is te belangrijk om ze louter aan de Verkopers van Bedrukt Papier over te laten. En als de financiële kant echt te zwaar om dragen wordt en de diversiteit van de media (bijvoorbeeld in kleine taalgebieden) bedreigd wordt door overnames, groepsvorming en Berlusconisering, dan is het volgens mij de plicht van de overheid om in te grijpen. Niet rechtstreeks in de redacties natuurlijk, maar via accijnsverlagingen en organisatorische of financiële ondersteuning van navorming van journalisten, bijvoorbeeld, gelijk verspreid over alle media. Als Europa melk- en boterbergen kan subsidiëren, dan kan het ook tutoren- en journalistenbergen subsidiëren, me dunkt.

Zelfregulering van journalisten is één zaak. Ook u kunt een duit in het zakje doen, als lezer, mediagebruiker, wetenschapper, als skeptische organisatie of gewoon als kritische mens. Hoe?

  1. Door ons steeds kritisch te lezen, en ons te verbeteren waar nodig. Stuur mails of lezersbrieven, kort maar krachtig; de ernstige media maken er een erezaak van om hun fouten recht te zetten. Hoe meer rechtzettingen er moeten verschijnen, hoe waarschijnlijker het wordt dat de hoofdredactie de fouten aan de bron zal willen aanpakken.
  2. Laat weten dat u bestaat. Bestrijd de kwakzalvers op hun eigen terrein: dat van de toegankelijkheid. Doe een elektronische mailing naar alle redacties en laat weten dat u uw expertise ter beschikking stelt inzake pseudo-wetenschappen, alternatieve geneeskunde, enzovoort. Verdeel de taken intern, spreek een beurtrol af, maar stel de redacties één hotline, een uniek telefoonnummer of een emailadres ter beschikking dat 7 dagen op 7, 24 op 24 uur te bereiken is – de media slapen immers nooit.
  3. Hebt u een nieuwsbrief, zorg dan dat de redacties elk nummer per email ontvangen. Beperk u tot de headlines, verwijs voor de volledige artikels naar de website, maar vermeld steeds de hotline. Hou uw website toegankelijk en voorzie een apart deel 'press', speciaal voor journalisten die op zoek zijn naar specifieke informatie.
  4. Zoek bondgenoten. Er zijn (gelukkig) nog heel veel eerlijke, goede, hardwerkende journalisten, die met u gemeen hebben dat ze steeds trachten de waarheid te dienen. Velen onder hen zijn verenigd in journalistenverenigingen allerhande. Waarom niet samen een soort masterclass 'skeptical editing' of zo organiseren, op maat gesneden van de journalisten/redacteuren? Cfr. de cursussen/seminars die het American Press Institute hierover geeft. Of samen kant-en-klare self editing check lists verspreiden voor journalisten, mét – opnieuw – het hotlinenummer en tips voor internetzoekacties.
  5. Laat de moed niet zakken. Verschijnt er ergens een of ander verhaal van quack medicine, new age-gezweef of pseudo-wetenschap, reageer dan. Niet noodzakelijk om een rechtzetting te publiceren of om via een lang epistel de journalist of de redactie te overtuigen of de levieten te lezen, maar gewoon een kort mailtje om te laten weten dat er een andere kant van het verhaal is. Ooit zal die andere kant dan ook wel eens belicht worden.

In tegenstelling tot wat u na mijn uiteenzetting zou kunnen denken, zijn wij journalisten nog de slechtsten niet. De reden waarom de meesten onder ons in dit beroep zijn terechtgekomen, is en blijft idealistisch van aard: om, al was het maar op minieme schaal, een beetje te kunnen meebouwen aan een betere wereld. Ik heb uit de vorderingen van dit congres mogen begrijpen dat u onze steun nodig hebt. Wel, ik durf zeggen dat wij, journalisten, die van u ook broodnodig hebben.

 

Dirk Volckaerts is hoofdredacteur van Brussel Deze Week en gastprofessor journalistiek aan de Erasmushogeschool Brussel. 

Dit artikel is een vertaling van ‘Man Bites Dog – Dog Sells Story: On Ethics and Credibility in Newspaper Journalism’, de voordracht die Volckaerts bracht op het twaalfde European Skeptics Congress in Brussel (13-16 oktober 2005).