Het nieuwste boekje in de reeks "De Skeptische Kijk" is uit.
U kan het hier bij Owl Press bestellen.
In een democratie worden wetten en besluiten goedgekeurd of uitgevoerd door een parlement of een regering, waarbij men ervan uitgaat dat een meerderheid van de vertegenwoordigers van het volk de wil van dat volk uitdrukt. Door de complexiteit van onze samenleving wenst de overheid zich ook te laten voorlichten door deskundigen. Veelal geven die hun advies op grond van de wetenschappelijke resultaten in het gebied waarin ze bevoegd zijn. Deze wetenschappelijke gegevens kunnen echter in strijd zijn met de opvattingen van een meerderheid of van een belangrijke minderheid van de bevolking. Dit meningsverschil tussen bevolking en deskundigen kan bij parlementairen en regering tot gewetensconflicten leiden. Moeten ze zich laten bepalen door wat volgens de wetenschap de meest verantwoorde houding is, of eerder door de mensen die ze vertegenwoordigen?
Door af te wijken van het advies van de deskundigen kan men soms het leven van mensen in gevaar brengen, maar door zich te laten leiden door de wetenschap kan men een deel van de bevolking van zich vervreemden. Deze vraag is thans (Etienne Vermeersch schreef dit essay in 1998, nvdr.) actueel in verband met beslissingen tegenover zogenaamde ‘alternatieve geneeswijzen’ in het algemeen en de homeopathie in het bijzonder. In hetgeen volgt suggereer ik enkele bedenkingen die tot een verheldering van de probleemstelling kunnen leiden.
Ik beperk mij tot het voorbeeld van de homeopathie om de argumentatie iets meer in detail te kunnen voeren, maar mutatis mutandis kan deze methode van aanpakken ook op de andere alternatieve geneeswijzen worden toegepast.
De niet-specialisten (bijvoorbeeld parlementairen) beschikken over twee criteria om de betrouwbaarheid van adviezen van deskundigen te beoordelen:
Moet de overheid zich echter door de wetenschappelijke inzichten laten leiden, eerder dan door de opinies die leven bij de bevolking? Extreme posities lijken mij op dit terrein moeilijk verdedigbaar.
De hierboven gemaakte bedenkingen vinden een directe toepassing in het debat over de homeopathie. Nota: De homeopathische geneeswijze gaat uit van het principe dat het ‘gelijkaardige’ (homoios) door het gelijkaardige moet genezen worden (similia similibus curentur). Daarbij komt in algemene regel een tweede beginsel: men moet het product dat de genezing tot stand brengt in uiterst kleine verdunningen toedienen. Tegenover de homeopathische en andere alternatieve geneeswijzen staat de klassieke wetenschappelijke geneeskunde. De term ‘allopathische’ geneeskunde is door homeopaten ingevoerd en heeft wetenschappelijk geen zin.
Wanneer men een beroep doet op de bovenvermelde ‘consensus van vakspecialisten’ en de eis van ‘coherentie van de wetenschappelijke inzichten’, komt men onvermijdelijk tot het besluit dat de homeopathische geneeswijze niet werkzaam is.
De voornaamste argumenten zijn de volgende:
Een ervaring van eeuwen heeft geleerd dat iedere vorm van behandeling (zelfs reeds een gesprek) bij een aantal patiënten een positief resultaat verwekt en bij sommige ziekten (allergieën, artrose…) kan dit effect spectaculair zijn. Als een neutraal product wordt toegediend (water, zetmeel) terwijl de patiënt denkt dat het een geneesmiddel is, noemt men dat een placebo. Om bij het testen van een geneesmiddel de psychologisch veroorzaakte ‘genezingen’ niet mee te rekenen, geeft men de helft van de patiënten het echte middel en de andere helft een placebo (enkelblind). Ook de arts kan bij zijn beoordeling psychisch beïnvloed zijn; daarom mag ook hij niet weten wie het echte middel kreeg en wie het placebo (dubbelblind). Niemand betwist dat een homeopathische behandeling een aantal patiënten helpt; zonder dubbelblind onderzoek kan men echter niet aantonen dat een homeopathisch middel beter werkt dan een placebo.
Voor de grote meerderheid van de homeopathische middelen is nooit een dubbelblind onderzoek uitgevoerd, en in die gevallen waar het wel gebeurd is, zijn de resultaten op zijn minst betwist. Deze middelen zijn dus vanuit een wetenschappelijk oogpunt niet als geneeskrachtig te beschouwen tot het bewijs van hun werking geleverd wordt. De opmerking dat het dubbelblind bewijs hier niet toepasbaar is, zou, indien ze terecht zou zijn, eigenlijk betekenen dat een echt bewijs niet geleverd kan worden.
Tegenover deze vaststelling staat dat een gedeelte van de bevolking vertrouwen heeft in de homeopathische geneeswijze. We moeten dus het verdict van de wetenschap afwegen tegen een wens van een deel van de bevolking. Een eerste vraag die men hierbij kan stellen, is of we de homeopathische geneeswijze moeten verbieden. Hiertegen pleiten verschillende argumenten:
Hieruit volgt echter niet dat de homeopathie als aanvulling of alternatief voor de wetenschappelijke geneeskunde kan dienen.
Het lijkt dus zinvol een gematigde positie in te nemen, waarbij men rekening houdt met de wensen van een deel van de bevolking, zonder die nochtans op een dwaalspoor te brengen.
Van de apotheker kan men in elk geval niet eisen dat hij bevestigt dat een bepaalde techniek werd toegepast (dynamisering) die met geen enkele wetenschappelijke methode achteraf kan worden gedetecteerd.