Pseudo-wetenschap aan de universiteit

Een zeppelin in de ideeëngeschiedenis
13-12-2011

-

door
4 minuten
Leestijd:
De psychoanalyse is een tot neergang gedoemd luchtkasteel. Maar intellectuele luchtkastelen zijn nooit vrijblijvend en zelden onschuldig, stelt MAARTEN BOUDRY.In de 19de eeuw maakte een theorie opgang die de vormen en uitstulpingen van de menselijke schedel in verband bracht met karaktertrekken en pathologieën. Hoewel een voorloper van de wetenschappelijke neurofysiologie, is de zogenaamde frenologie intussen universeel als een pseudo-wetenschap verworpen. Niettemin werd zij tot diep in de 19de eeuw gedoceerd aan gerenommeerde universiteiten.

De psychoanalyse, bijna een eeuw later ontwikkeld door Sigmund Freud en verder uitgewerkt door zijn acolieten, lijkt eenzelfde lot beschoren. Freuds theorieën waren tot in de jaren 60 ongenaakbaar in de psychologie, maar sindsdien is hun dominantie traag maar onmiskenbaar tanend. Vandaag komt de psychoanalyse aan de meeste Angelsaksische universiteiten alleen als een historisch curiosum aan bod, een soort zeppelin in de ideeëngeschiedenis, zoals de bioloog Peter Medawar het uitdrukte: een indrukwekkend maar tot neergang gedoemd luchtkasteel.

De aanwezigheid van een vakgroep psychoanalyse aan de UGent is dan ook stilaan een anachronisme, een schaduw die Frankrijk, een van de laatste psychoanalytische vrijhavens, op onze universiteiten werpt. De Gentse psychoanalyticus Stijn Vanheule (DS 10 december) schreef in deze pagina's een opmerkelijk bedaard en vrij genuanceerd pleidooi voor de psychoanalyse, wat lang niet vanzelfsprekend is wanneer een groeiend aantal wetenschappers en filosofen – onder wie ondergetekende – de wetenschappelijke legitimiteit van je discipline fundamenteel betwisten.

Net zoals de evolutieleer is de psychoanalyse een ‘theorie', stelt Vanheule, een denkkader om een deel van de werkelijkheid – in dit geval psychisch lijden – te benaderen. Dat klopt, maar is een zwaktebod. In de wetenschappen is een theorie een systematisch en coherent geheel van opvattingen dat empirische toetsing doorstaat, kwetsbaar is voor weerleggingen, toelaat om voorspellingen te maken, causale mechanismen beschrijft en geïntegreerd is met andere wetenschappelijke disciplines. Darwins evolutieleer voldoet met glans aan al deze voorwaarden, terwijl de psychoanalyse op alle vlakken schromelijk tekortschiet.

Na meer dan honderd jaar onderzoek is er geen enkele specifiek psychoanalytische hypothese – verdringing, oedipuscomplex, orale en anale fasen, universele penisnijd, manifeste en latente droominhouden, overdracht, enz. – die empirische ondersteuning geniet. De methode waarmee psychoanalytici de menselijke geest trachten te doorgronden – vrije associatie en symbolische interpretatie – bleek fundamenteel onbetrouwbaar, een soort epistemologisch moeras waarin elke theoretische constructie wegzinkt. Voorspellingen laat de psychoanalyse nauwelijks toe, een euvel dat de filosoof Karl Popper al aankaartte. Integratie met de moderne psychologie is er nauwelijks. Een psychologisch standaardwerk over cognitie en emotie bevat meer dan 1.300 referenties, waarvan één schamele naar Freud en geen enkele naar Jacques Lacan.

Anima en persona

Natuurlijk is de psychoanalyse niet gestopt bij Freud, zoals Vanheule opmerkt. Door het onweerlegbare karakter van de psychoanalytische kerngedachte – een onbewust mentaal reservoir vol verdrongen herinneringen en emoties – heeft psychoanalyse een middelpuntvliedende sociologische dynamiek. Elke theoreticus kan een nieuw concept aan het onbewuste toeschrijven – geboortetrauma bij Rank, onbewust minderwaardigheidscomplex bij Adler, anima en persona bij Jung – en met dezelfde schijnmethode evengoed ‘bevestigingen' genereren. Theoretische geschillen zijn niet rationeel te beslechten, getuige de onophoudelijke schisma's en bittere conflicten in de psychoanalyse. Volgens Vanheule bijvoorbeeld is de ‘belangrijkste vernieuwer' in de psychoanalyse ‘zonder twijfel' Jacques Lacan. Dat ligt eraan. De invloedrijke Amerikaanse psychoanalyticus Morris Eagle rept in zijn overzicht van theoretische ontwikkelingen binnen de psychoanalyse met geen woord over Lacan, vermoedelijk omdat hij diens moedwillige obscurantisme en hooghartige onwetenschappelijkheid nauwelijks serieus kan nemen.

De populariteit van Lacan in deze contreien is, net zoals 's mans geschriften zelf, volstrekt onbegrijpelijk. In de recente documentaire Le Mur van Sophie Robert, die misnoegde lacanianen nu willen verbieden, zien we dat Lacans theorie een voedingsbodem is voor gevaarlijke absurditeiten over psychisch lijden. Autisme, een neurologische aandoening met een sterke genetische component, wordt door een bonte stoet lacanianen verklaard in termen van verdrongen trauma's in utero, moordzuchtige en incestueuze moeders (en dito baby's), impotente en ziekmakende vaders, en onbewuste oedipale drama's met bemiddelende placenta's.

De verklaringen zijn orthodox lacaniaans, en connoisseurs herkennen de mystieke en allerwegen inzetbare concepten als de Vader, jouïssance, de Symbolische orde, de grote Ander en het talige onbewuste. Vanheule zwijgt zedig over deze ophef, niet geheel onbegrijpelijk, want hij heeft geen enkele stok om de theoretische hond mee te slaan. Gevraagd naar de onthutsende documentaire, haastte Paul Verhaeghe zich in deze krant te zeggen dat autisme ‘zijn specialiteit niet is'. Merkwaardig, want in een recent essay duidt hij de toenemende diagnose van autisme in onze maatschappij als een ‘vorm van sociale isolatie, weg van de al te bedreigende ander' en als een resultaat van ‘faalangst tot ruimere sociale angst', een typisch voorbeeld van gratuite en dubbelzinnige lacaniaanse speculatie.

Niet bestaan, wel werken

Rest ons nog de vermeende werking van psychoanalytische therapie. Zowel Verhaeghe als Vanheule verkondigt in deze pagina's een merkwaardige stelling: ‘dé psychoanalyse bestaat niet', maar ze werkt wel. Beide heren verwijzen echter systematisch naar onderzoek omtrent psychodynamische therapie, een eclectische term die in feite twintig verschillende therapieën omvat en elementen uit diverse stromingen integreert. Psychodynamische therapie is precies ontwikkeld uit onvrede over de belabberde resultaten verkregen door orthodoxe psychoanalyse. Met die semantische kunstgreep, die de Gentse lacanianen de laatste jaren verfijnd hebben, laten ze elke glimp van een empirisch bewijs op de psychoanalyse afstralen. Bovendien bevatten de meta-analyses waarmee Verhaeghe en Vanheule zwaaien, in vele gevallen geen controlegroepen, wat het onmogelijk maakt om de effectiviteit aan therapie-specifieke, laat staan psychoanalytische, elementen toe te schrijven.

Psychoanalyse helpt soms mensen, zoals elke psychotherapie generieke effecten en placebo-effecten opwekt (een luisterend oor, het hart kunnen luchten). Niettemin zijn intellectuele luchtkastelen nooit vrijblijvend en zelden onschuldig, zoals de controverse over autisme aangeeft. De theorie zelf is een dood gewicht waarvan de moderne psychologie zich gelukkig steeds meer heeft losgeschud. Naarmate de moderne criteria van degelijk academisch onderzoek ook in de Gentse vakgroep psychoanalyse ingang vinden, zal de theorie zelf gaandeweg verdampen. Net zoals de frenologie is de psychoanalyse gedoemd om in de plooien van de ideeëngeschiedenis te verdwijnen.

 

overgenomen uit externe bron
Authors
Maarten Boudry
Publicatiedatum
13-12-2011
Opgenomen in
Psychoanalyse