Nudging

Nudging – verborgen manipulatie

Patrick Vermeren – 6 juli 2017

 

Samengevat

  • het nudge-concept is vaag en slecht gedefinieerd;
  • de theoretische basis is zeer omstreden: zijn mensen werkelijk zulke slechte beslissingnemers als wordt aangenomen?;
  • de interventies zijn zeer verscheiden en gaan meestal veel verder dan initieel voorgesteld (zonder financiële stimulans). Onder de paraplu ‘nudge’ worden beproefde concepten ondergebracht, wat de terminologie uitholt en onderzoek naar de effecten van nudging als ‘nieuw’ concept onmogelijk maakt;
  • er zijn verschillende mislukkingen en zelfs averechtse effecten gevonden;
  • door de verscheidenheid aan technieken is een review of een meta-analyse haast niet mogelijk;
  • veel critici vinden het niet netjes of zelfs immoreel dat mensen hun keuze wordt beperkt (ook al wordt vaak het omgekeerde beweerd) terwijl ze zich hier niet van bewust zijn. Bovendien stelt zich de vraag wie mag nudgen, en wie de nudger controleert op ethisch gebruik?

 

Wat is nudging?

Nudging is een verzamelnaam voor diverse beïnvloedingstechnieken die een gedragswijziging beogen. Letterlijk vertaald gaat het om ‘kleine porretjes’ die mensen zouden moeten aanzetten tot gedragswijziging, volgens de lanceerders van het begrip (Thaler en Sunstein) zonder dat ze ervoor een beloning of straf krijgen (‘without incentives’). Academici noemen het ook wel eens ‘choice architecture’ en in de politiek (zie bijvoorbeeld het tweede verslag van de House of Lords) noemt men het een “subset of a non-regulatory intervention to behaviour change”. Naar nudging wordt ook verwezen als ‘libertair paternalisme’ wat zoveel betekent als dat men mensen op een toch wel paternalistische manier “duwt in de richting van betere beslissingen zonder hun vrijheid te beperken” (Hausman & Welch, 2010, blz. 123). Gigerenzer daarentegen noemt het ‘een trukendoos’ om de beslissingen van mensen te beïnvloeden. In tegenstelling tot ‘educatie’ verschaft nudging geen opvoedkundige informatie. Nudging is dan ook vooral ontstaan in de Verenigde Staten omdat het onderwijs er maar niet in slaagde het aantal mensen dat nauwelijks kan lezen terug te dringen.

 

De praktijk werd bekend door het boek Nudge: Improving decisions about health, wealth and happiness van Richard Thaler (een jurist) en Cass Sunstein (een econoom):

 

“A Nudge . . . is any aspect of the choice architecture that alters people’s behaviour in a predictable way, without forbidding any options or significantly changing their economic incentives. To count as a mere nudge, the intervention must be easy and cheap to avoid. Nudges are not mandates. Putting the fruit at eye level counts as a nudge. Banning junk food does not.” (Thaler & Sunstein 2008, blz. 6)

 

Een ietwat afwijkende definitie komt van Hausman en Welch:

 

“Nudges are ways of influencing choice without limiting the choice set or making alternatives appreciably more costly in terms of time, trouble, social sanctions, and so forth. They are called for because of flaws in individual decision-making, and they work by making use of those flaws.” (Hausman & Welch 2010, blz. 126 126)

 

Nudging wordt door veel wetenschappers (zie bijvoorbeeld Gerd Gigerenzer, 2015) beschreven als een vorm van libertair paternalisme omdat het geen keuzes weglaat maar toch probeert te beïnvloeden om ‘schade te voorkomen’. Aldus worden de keuzemogelijkheden alsnog beperkt. Bij het publiek zijn nudges bekend geraakt doordat bepaalde bedrijfsrestaurants kleinere porties friet serveren (in puntzakken) of alcohol schenken in kleinere glazen. Een ander bekend voorbeeld is het vliegje in mannelijke urinoirs om naar te ‘mikken’ met de urinestraal. Een typisch voorbeeld van een overheidsinterventie is dat je automatisch inschrijft voor orgaandonatie en je actie moet ondernemen om je organen niet te doneren (maar is het zo verwonderlijk dat mensen niet de moeite nemen om de administratie in orde te brengen? Is hier werkelijk sprake van een duwtje?).

 

Onder het containerbegrip nudging worden door de proponenten interventies gerangschikt zoals geuren verspreiden, sociale vergelijking, priming, beschikbaarheid van eten (portiegrootte), labelen van voedsel enz. Die groepering van interventies is een hoogste bedenkelijk gegeven omdat het een scherpe aflijning van nudging haast onmogelijk maakt.

 

Wat belooft nudging?

Omdat het begrip zo vaak is gebruikt is het een containerbegrip geworden dat bijna alles dekt wat ons gedrag beïnvloedt. Dat maakt het moeilijk om een scherpe definitie te geven of de beloftes die het doet te controleren.

 

In principe is de belofte van nudging dat het mensen hun gedrag kan wijzigen zonder dat ze moeten overtuigd worden of zonder dat ze moeten beloond of gestraft worden. Daarenboven gaan de promotoren uit van de idee dat de meeste mensen vaak slechte beslissingen nemen en dat nudging zulke foute beslissingen kan helpen voorkomen.

 

Wat zijn de belangrijkste vragen die we ons moeten stellen?

Eerst en vooral moeten we ons afvragen of het ethisch is dat een bepaalde groep mensen zo maar het gedrag van anderen kan beïnvloeden zonder dat deze laatsten zich daar bewust van zijn. Denk aan de verontwaardiging tijdens de vorige eeuw toen werd gedacht dat Coca Cola subliminale boodschappen verwerkte in zijn reclames in de pauze tijdens bioscoopfilms.

 

Eens we deze vraag positief hebben beantwoord en hebben bepaald in welke gevallen het ethisch is dat bepaalde welomlijnde functies andere mensen hun beslissingen mogen beïnvloeden met nudging, dient nagegaan te worden of en wanneer nudging werkt in de gewenste richting. Daarvoor is grootschalig longitudinaal onderzoek nodig.

 

Waarom geloven mensen dat nudging werkt?

Nudging is een echte hype geworden de afgelopen twee jaar (waarmee we minstens 5 jaar achterlopen op de VS en het VK), en ook artsen en psychologen (zelfs psychologieprofessors) zijn de hype gaan overnemen zonder kritische reflectie.

 

Die mediaberichtgeving en de enthousiaste reactie van voornamelijk economen, maar ook een aantal politici en sommige psychologen, maken dat de meeste mensen afgaan op hun autoriteitspositie om aan te nemen dat nudging werkt en zich geen vragen te stellen of we het überhaupt wel willen dat anderen beslissingen voor ons nemen en ons onbewust aanzetten tot deze beslissingen en gedragswijzigingen.

 

Het straffe aan de zaak is dat nudging wel een nieuwe term is, maar dat de praktijk al heel lang wordt toegepast. Denken we maar aan knipperende waarschuwingslichten in verkeerssituaties waar gevaar dreigt (deze zouden ons theoretisch gezien moeten ‘nudgen’ ons naar voorzichtiger rijden) of de marketingtruuks om bepaalde goederen dichtbij de kassa te plaatsen of op hoogoogte.

 

Wat zijn de feiten en wat zegt de wetenschap?

  • De idee rond nudging is losjes gebaseerd op de onderzoeken en boeken van Daniel Kahneman, Robert B. Cialdini en Dan Ariely. Zij toonden aan dat in bepaalde omstandigheden het menselijk brein faalt en verkeerde beslissingen neemt. Hun conclusies zijn echter uit de context gelicht: voor heel wat zaken werkt ons brein perfect. Dan moeten we denken aan de natuurlijke omgeving; kijken, afstanden inschatten, de vriendelijkheid van anderen inschatten enz. Dit gebeurt allemaal dankzij zeer gesofisticeerde geëvolueerde breinmodules die door Kahneman Systeem I worden genoemd (hij doet dit wellicht pedagogisch want hij bracht er geen enkel bewijs voor aan, noch lokaliseerde hij dit systeem of netwerk in het brein). Tot een van de felste tegenstanders behoort de Duitse psycholoog Gerd Gigerenzer, maar die wordt bijgetreden door andere belangrijke experts zoals John Tooby en Leda Cosmides. Bij een correcte framing of bij een framing in sociale contexten maken mensen duidelijk minder fouten dan pakweg bij het voorspellen van beurskoersen.
  • Richard Ashcroft (2013 – professor in de rechten) stelde vast dat er weinig evidentie is voor de effectiviteit ‘nudging’ omdat de meeste studies werden uitgevoerd met een onacceptabel laag aantal mensen en zonder dat er met een controlegroep werd gewerkt. Als er al effecten worden gevonden zijn deze bijzonder klein (Marteau et al., 2011) of onbestaand (Bronchetti et al., 2011). Eén voorbeeld: een studie omvatte slechts 95 deelnemers die op een vragenlijst hadden aangegeven dat ze koffie of chocolade consumeerden. Nog eens 12 deelnemers vielen af. De resterende mensen werden in drie groepen ingedeeld, waarvan één groep werd genudged met informatie over hun positie in de groep (rank-order). Deze groep bleek minder bereid om geld uit te geven aan ongezond voedsel na deze informatie te hebben ontvangen (Aldrovandi et al., 2015). Deze aantallen (minder dan 30 mensen) zijn veel te laag om conclusies uit te trekken, en nog minder om er effecten in grote populaties mee te voorspellen.
  • Er zijn momenteel twee meta-analyses voorhanden: een studie van Broers et al. (2017) lijkt aan te geven dat wanneer fruit en groenten op oogniveau worden geplaatst, dit leidt tot een hogere verkoop van fruit en groenten. Dat is natuurlijk een truuk die zou oud is als de marketingstraat. Arno & Thomas (2016) onderzochten of mensen konden aangezet worden tot gezonder gedrag. Hoewel zij vaststelden dat gemiddeld 15,3% gezondere keuzes werden gemaakt, stellen zij vast dat de voorhanden zijnde studies een grote zwakte vormen. Bovendien betrof het zonder uitzondering studies uitgevoerd in de Verenigde Staten. De auteurs van beide meta-analyses geven aan dat er nog veel meer onderzoek nodig is vooraleer te kunnen concluderen dat nudging werkt. De laatsten vrezen ook publicatiebias waarbij enkel positieve resultaten worden gepubliceerd, een vrees die niet onterecht is gelet op het gehypete karakter van nudging. Een andere systematische review vond ‘mixed results’ van nudging op de keuze voor gezonder voedsel en drank. Van de beoordeelde 28 artikels waren er immers echter slechts twee van goede kwaliteit volgens methodologische criteria (Wilson et al., 2016) wat deze onderzoekers terecht deed besluiten dat een meta-analyse momenteel niet mogelijk is gelet op de “inconsistent outcome measures reported and the range of populations and settings studied.” (p. 60)
  • Inderdaad, sommige studies lijken aan te geven dat nudging ‘werkt’, maar bij nader toezien bevatten de studies geen interventies die beantwoorden aan de definitie van nudging:
    • Wanneer mensen met een brief worden aangezet om sneller hun belastingen of boetes te betalen als in die brief staat dat de mensen uit hun buurt reeds betaald hebben, is dit geen nudge, maar een bekende beïnvloedingstechniek die gebruik maakt van sociale druk en sociale normen (Turner, 1985), evenals het idee dat de staat hen in de gaten houdt.
    • Andere studies gebruiken extra strategieën naast nudging waardoor het onduidelijk is welk deel van de interventie het effect sorteerde? Was het nudging, was het de andere strategie of was het een combinatie (John et al., 2011).
    • In hun eigen voorbeelden creëren Thaler en Sunstein meer verwarring dan duidelijkheid, omdat ze zich zelf totaal niet houden aan hun definitie en haast elke succesvolle interventie in de psychologie wordt opgenomen als een nudge. Veel van hun voorbeelden bevatten bijvoorbeeld financiële stimuli zoals een lagere verzekeringspremie voor mensen die sporten. In hun lijst van ‘twaalf nudges” refereren Thaler en Sunstein naar een studie die geen controlegroep gebruikte en waarbij tienermeisjes die al een baby kregen, een dollar kregen voor elke dag dat ze niet zwanger werden, met als doel om een volgende zwangerschap te vermijden. Ze beschreven dit als ‘extreem veelbelovend’. Zonder een controlegroep kan je echter helemaal niets ‘beloven’. Een eerdere studie met controlegroep door Stevens-Simon et al. (1997) toonde toruwens aan dat er geen verschil was in tweede tienerzwangerschappen met deze incentive of nudge. Bovendien wijken Thaler en Sunstein zelf af van hun eigen definitie en geven ze wel degelijk een financiële impuls, hoe klein deze ook is. Dit maakt het een klassieke vorm van operante conditionering waarbij goed gedrag positief beloond wordt (bekrachtigd).
  • Het probleem is dat men in de literatuur, en zeker in de populaire pers, vooral succesverhalen vertelt. Er zijn gevallen bekend waarbij nudging het omgekeerde effect sorteerde, zoals bijvoorbeeld een poging van het Britse Department of Work and Pensions (DWP) die een poging deed om het zelfvertrouwen van mensen bij solliciteren te verhogen met een valse test (die altijd dezelfde resultaten gaf). Het leidde tot meer protest en mensen die niet meer wilden deelnemen. Dezelfde negatieve effecten werden gevonden voor elektriciteitsverbruik (Costa & Kahn, 2013), vrijwilligerswerk (Gneezy & Rustichini, 2000) en pensioensparen (jawel, zelfs bij Thaler & Sunstein, 2009). Dit hoeft ons niet te verwonderen omdat het bijzonder moeilijk is om effectieve interventies of beleidsdaden (vanuit het oogpunt van een regering) te vinden die effectief zullen zijn voor een populatie die feitelijk bestaat uit zeer heterogene individuen (Schnellenbach, 2012). Een ander voorbeeld waarbij een nudge een averechts effect sorteerde was een studie waarbij mensen werden aangezet om niet in het rood te gaan op hun bankrekening. Voor de banken zijn mensen die in het rood gaan echter gemakkelijke doelwitten die hen veel geld opbrengen en dus zetten zij een campagne op om de overheidsnudge te neutraliseren (Kaper, 2007). Vaak bereiken de overheidsnudges de beoogde doelgroep niet (Willis, 2017).
  • Nudging werkt soms ‘in theorie’, bijvoorbeeld in labo-situaties en bij online-bevragingen (maar wat mensen antwoorden is vaak heel onbetrouwbaar). Een studie die zowel gebruik maakte van een labo-experiment, een online setting als een veldexperiment, toonde aan dat er in de praktijk (veldwerk) geen effect was van nudging door middel van eco-labels voor C02 uitstoot van auto’s. Klassieke promotiematerialen met informatie hadden wel effect (Codagnone et al., 2016).
  • Een ander probleem is dat nudging vaak samen wordt gebruikt met andere strategieën, zeker bij overheidsinterventies: dit maakt het onmogelijk het effect van de nudge alleen te onderzoeken (Kosters & Vanderheijden, 2015).
  • Vaak stelt men in de literatuur de effecten groter voor dan ze zijn, door in te spelen op het gebrek aan statistische kennis van het publiek. Zo stelt men vaak relatieve effecten in plaats van absolute effecten voor. In Amerika probeerde men mensen uit lagere inkomens aan te zetten tot meer spaargedrag wanneer zij geld terugkregen van de belastingen (Grinstein-Weiss et al., 2016 – een studie waarin ook Dan Ariely deelnam). In totaal werden meer dan 107.000 mensen opgenomen in de studie, onderverdeeld in 8 groepen met telkens een andere ‘nudge’-combinatie (geld opzij zetten voor een bepaald doel en een gesuggereerd percentage) en één controlegroep. De controlegroep kreeg geen suggestie om te sparen noch een gesuggereerd percentage. 7,2% van de controlegroep zette een deel van de terugbetaalde belastingen opzij, terwijl 9,8% van de ‘genudgde’ mensen dit deed. De laatste groep spaarde ook 20 Amerikaanse dollars meer: gemiddeld 93 dollar tegenover 73 dollar in de controlegroep. In de werkelijkheid betekent dit ronduit niets: wat doet men nu met 20 dollar? De suggestie om een deel van het geld te splitsen resulteerde in een verhoging van 0,4% (bij de controlegroep die spontaan het terugbetaalde belastingsbedrag splitste) naar 1,3% van de ‘behandelde groepen’. Weerom een haast verwaarloosbaar effect. Toch werd dit effect voorgesteld als een groot effect – met name een verhoging van bijna 30% (van 73 naar 93 dollar) omdat men niet de absolute percentages vergelijkt maar de relatieve percentages. Statistisch gejongleer dus – statistisch juist maar hoogst misleidend. Het lijkt erop dat men ons wil nudgen om in nudging te geloven. Een eerdere studie in de VS vond geen enkel verschil in spaargedrag bij een opt-out nudge waarbij standaard werd gesuggereerd om een deel van het teruggestorte geld om te zetten in een US Savings Bond (Bronchetti et al., 2011), net zomin als een andere studie uit 2016 (Loibl et al., 2016).
  • The House of Lords in het Verenigd Koninkrijk onderzocht in 2011 de effectiviteit van nudges en concludeerde: “There is a lack of applied research at a population level to support specific interventions to change the behavior of large groups of people (including lack of evidence on cost-effectiveness and long-term impact)” (p. 18). Zij werden geïnformeerd over de stand van zaken door professor Susan Michie, Professor Elizabeth Shove, Professor Imran Rasul en profesor Robert West. Op blz. 98 in het verslag lezen we: “Scepticism was expressed about the evidence for ‘nudges’ and the extent to which the concept was promoted for ideological reasons, rather than its practical usefulness.
  • Of effecten blijvend zijn is maar zeer de vraag: een studie over het verminderen van energiegebruik liet helaas zien dat wanneer de interventie stopte, de huishoudens terugkeerden naar hun oorspronkelijk energiegebruik (Allcott & Rogers, 2012).
  • Tenslotte dient opgemerkt dat regeringen veel sterkere mechanismen in handen hebben. Om meer energie te besparen berekenden Stern et al. (2010) bijvoorbeeld dat ‘utility grant programs’ het potentieel hebben om koolstofuitstoot met 123 miljoen ton per jaar te verminderen, terwijl een nudge waarbij het energieverbruik met dat van anderen wordt vergeleken slechts 12,7 miljoen ton zou kunnen besparen (geschat door Allcott & Mullainathan, 2010 – op citaat in Schubert, 2016).

 

Wat zeggen wetenschappers, filosofen en ethici over de morele aspecten?

  • Gerd Gigerenzer wijst op het feit dat soms de onwetendheid van mensen wordt misbruikt. Zo werden in meerdere Europese landen brieven geschreven aan vrouwen boven de 50 jaar oud om hen aan te zetten tot borstkankerscreening. Er zitten twee ‘nudges’ in de brief: een eerste is het vermelden van een automatische datum en tijdstip voor een mammografie en een tweede is dat borstkanker word verminderd met 20%. Alleen, screening vermindert borstkanker van 5 naar 4 vrouwen op 1.000. De 20% is dus weerom een relatieve vermindering van het risico, geen absoluut cijfer. In plaats van 0,5% risico lopen vrouwen na screening 0,4% absoluut risico. Een wereld van verschil. Men maakt hier gebruik of misbruik van het gebrek aan kennis van statistiek bij de meeste mensen. Heiligt het doel (vermindering borstkanker) de middelen (misleidend percentage)? Gigerenzer vindt van niet: hij vindt dat opleiding beter is om risicobewust te leven in plaats van onbewuste nudging. Er zijn inderdaad studies met goede evidentie dat het verschaffen van accurate informatie goede effecten heeft in zaken zoals alcoholconsumptie (Haines, 1996), het dragen van een autogordel (Linkenbach & Perkins, 2003) en dronken achter het autostuur zitten (Thombs et al., 1997).
  • Kosters & Van der Heijden (2015) onderzochten bij 952 Amerikanen en Zweden hoe deze stonden tegenover nudging. Een meerderheid vond dat dit een inbreuk op de keuzevrijheid vormde.
  • Heel wat andere wetenschappers vinden nudging een onethische vorm van beïnvloeding (Goodwin, 2012; Hausman & Welch, 2010; John et al., 2009; Jones et al., 2013; Leggett, 2014; Osman, 2016; Pykett et al., 2011; Qizilbash, 2011; Schnellenbach 2012). Velen wijzen op de risico’s op misbruik door regeringen of politieke partijen in de aanloop naar verkiezingen. Enkele filosofen (bijvoorbeeld Jennings et al. ) wijzen op het volgende dilemma: eigenlijk is nudging maar ethisch verantwoord indien het zou resultaten bereiken die een persoon zou willen indien hij volledig geïnformeerd zou zijn en ‘redelijk’ is. Maar het probleem is dat veel nudging verborgen wordt en mensen dus niet weten dat ze worden ‘genudged’.
  • Mols en collega’s (2014) wijzen op de aloude ideologische tegenstellingen tussen de mensen die individualisme (agency) hoog in het vaandel dragen en mensen die collectivisme (communion) waarderen. Elke groep probeert de andere te overtuigen van zijn ideologie en verpakt deze zelfs graag als wetenschap. Maar dat een groep (‘de elite’) normen kan opleggen aan individuen en weet ‘wat best is voor de feilbare gewone man’ is een ideologische positie, geen wetenschappelijke. Zij wijzen ook op de risico’s die blijken uit eerder onderzoek: inspelen op een oppervlakkige drang om zich te conformeren aan anderen is minder effectief op middellange termijn dan wanneer mensen informatie internaliseren (in zichzelf opnemen en daardoor hun gedrag aanpassen).
  • Richard Ashcroft (2013) stelt dat de juiste vragen nog niet beantwoord zijn: wie zou de toelating mogen krijgen om ons te ‘nudgen’? Hoe kunnen we hen verantwoordelijk stellen voor hun beslissingen? Wanneer heeft een derde partij een legitiem belang om mijn gedrag te veranderen door om het even welk middel, inclusief nudging? Als mensen al foute beslissingen nemen, welke soort beslissingen willen wij dan dat gecorrigeerd wordt? Het is daarbij niet belangrijk of nudging al dan niet werkt: eerst moeten dergelijke ethische vragen beantwoord worden.
  • Last but not least werd in de House of Lords gewezen op de Europese Conventie van Mensenrechten die stelt dat individuele vrijheid intrinsiek waardevol is en dat er alleen maar in zeer strikte gevallen van dit principe kan afgeweken worden, bijvoorbeeld bij vrijheidsberoving naar aanleiding van crimineel gedrag, waarbij de gevangenschap dient om te verhinderen dat criminelen opnieuw schade aan anderen zouden berokkenen. Nudging beantwoordt niet aan deze regels.oe kunnen we

 

Conclusies

  • de ethische vragen zijn nog niet beantwoord: er heerst een hevig debat onder academici.
  • de effectiviteit is ook nog absoluut niet bewezen.
  • zoals vaak zien we weer een hype gelanceerd door mensen die er geld willen mee verdienen.

 

Bronnen

Aldrovandi, S., Brown, G. D., & Wood, A. M. (2015). Social norms and rank-based nudging: Changing willingness to pay for healthy food. Journal of Experimental Psychology: Applied21(3), 242.

Allcott, H., & Rogers, T. (2014). The short-run and long-run effects of behavioral interventions: Experimental evidence from energy conservation. The American Economic Review104(10), 3003-3037.

Arno, A., & Thomas, S. (2016). The efficacy of nudge theory strategies in influencing adult dietary behaviour: a systematic review and meta-analysis. BMC public health16(1), 676.

Ashcroft, R. E. (2013). Doing good by stealth: comments on ‘Salvaging the concept of nudge’. Journal of medical ethics39(8), 494-494.

Broers, V. J., De Breucker, C., Van den Broucke, S., & Luminet, O. (2017). A systematic review and meta-analysis of the effectiveness of nudging to increase fruit and vegetable choice. European Journal of Public Health.

Bronchetti, E. T., Dee, T. S., Huffman, D. B., & Magenheim, E. (2011). When a Nudge isn’t enough: defaults and saving among low-income tax filers (No. w16887). National Bureau of Economic Research.

Codagnone, C., Bogliacino, F., Veltri, G. A., Lupiáñez-Villanueva, F., Ivchenko, A., Gaskell, G., … & Mureddu, F. (2016). Labels as nudges? An experimental study of car eco-labels. Economia Politica, 33:403–432

Costa, D. L., & Kahn, M. E. (2013). Energy conservation “nudges” and environmentalist ideology: Evidence from a randomized residential electricity field experiment. Journal of the European Economic Association11(3), 680-702.

Gigerenzer, G. (2015). On the supposed evidence for libertarian paternalism. Review of philosophy and psychology6(3), 361-383.

Goodwin, T. (2012).Why we should reject ‘nudge’. Policy and Politics 41(2): 159–182.

Grinstein-Weiss, M., Russell, B. D., Gale, W. G., Key, C., & Ariely, D. (2017). Behavioral Interventions to Increase Tax‐Time Saving: Evidence from a National Randomized Trial. Journal of Consumer Affairs, 51(1), 3-26.

Haines, M. P. (1996). A Social Norms Approach to Preventing Binge Drinking at Colleges and Universities.Published by The Higher Education Center for Alcohol and Other Drug Prevention.

Hausman, D. M., & Welch, B. (2010). Debate: To nudge or not to nudge. Journal of Political Philosophy18(1), 123-136.

House of Lords – Science and Technology Committee (2011 – paper 179). Behavior Change.

Jennings, B., Wertz, F. J., & Morrissey, M. B. (2016). Nudging for health and the predicament of agency: The relational ecology of autonomy and care. Journal of Theoretical and Philosophical Psychology36(2), 81-99.

John, P., Cotterill, S., Richardson, L., Moseley, A., Smith, G., Stoker, G., & Wales, C. (2013). Nudge, nudge, think, think: Experimenting with ways to change civic behaviour. A&C Black.

Jones, R., Pykett, J., & Whitehead, M. (2011). Governing temptation:

Changing behaviour in an age of libertarian paternalism. Progress in Human Geography35(4), 483-501.

Jones, R., Pykett, J., & Whitehead, M. (2013). Psychological governance and behaviour change. Policy & Politics41(2), 159-182.

Kaper, S. (2007). Overdraft bill held up as Rhetoric Heats up; Sponsors see som room for compromise as both sides dig in. American Banker.

Kosters, M., & Van der Heijden, J. (2015). From mechanism to virtue: Evaluating Nudge theory. Evaluation21(3), 276-291.

Leggett, W. (2014). The politics of behaviour change: nudge, neoliberalism and the state. Policy & Politics42(1), 3-19.

Linkenbach, J. & Perkins,H.W. (2003). Most of UsWear Seatbelts:The Processes and Outcomes of a 3-year State-wide Adult Seatbelt Campaign in Montana. Paper presented at the National Conference on the Social Norms Model, Boston, MA.

Loibl, C., Jones, L. E., Haisley, E., & Loewenstein, G. (2016). Testing strategies to increase saving and retention in individual development account programs. Online publication (SSRN – Elsevier).

Marteau, T.M., Ogilvie, D., Roland, M., Suhrcke, M., & Kelly, M.P. (2011) Judging nudging: Can nudging improve population health? British Medical

Journal, 342, 263–265.

Mols, F., Haslam, S. A., Jetten, J., & Steffens, N. K. (2015). Why a nudge is not enough: A social identity critique of governance by stealth. European Journal of Political Research54(1), 81-98.

Osman, M. (2016). Nudge: How Far Have We Come?. Œconomia. History, Methodology, Philosophy, (6-4), 557-570.

Pykett, J., Jones, R., Whitehead, M., Huxley, M., Strauss, K., Gill, N., … & Newman, J. (2011). Interventions in the political geography of ‘libertarian paternalism’. Political Geography30(6), 301-310.

Schnellenbach, J. (2012). Nudges and Norms: On the Political Economy of Soft Paternalism. European Journal of Political Economy, 28, 266-277.

Schubert, C. (2016). Green nudges: Do they work? Are they ethical? Joint Discussion Paper Series in Economics, 09-2016, 1-37.

Stevens-Simon, C., Dolgan, J. I., Kelly, L., & Singer, D. (1997). The Effect of Monetary Incentives and Peer Support Groups on Repeat Adolescent Pregnancies A Randomized Trial of the Dollar-a-Day Program. Jama277(12), 977-982.

Sunstein, C.R. (2016) Nudges that Fail. Harvard Law School, Discussion Paper 879.

Thaler, R.H., & Sunstein, C.R. (2008). Nudge: improving decisions about health, wealth, and happiness. New Haven, CT: Yale University Press.

Thombs, D. L., Wolcott, B. J., & Farkash, L. G. (1997). Social context, perceived norms and drinking behavior in young people. Journal of substance abuse9, 257-267.

Turner, J. C. (1985). Social categorization and the self-concept: A social cognitive theory of group behavior. Advances in group processes2, 77-122.

Van der Heijden, J., & Kosters, M. (2015). From mechanism to virtue: Evaluating Nudge-theory’. RegNet Working Paper, 80, Regulatory Institutions Network, 1-21.

Willis, L.E. (2017). When Nudges Fail: Slippery Defaults. http://nrs.harvard.edu/urn-3:HUL.InstRepos:11215415

Wilson, A. L., Buckley, E., Buckley, J. D., & Bogomolova, S. (2016). Nudging healthier food and beverage choices through salience and priming. Evidence from a systematic review. Food Quality and Preference51, 47-64.

Qizilbash, M. (2011). Sugden’s critique of Sen’s capability approach and the dangers of libertarian paternalism. International Review of Economics58(1), 21-42.