De achilleshiel van de homeopathie

25-10-2010

-

door verscheen in :
12 minuten
Leestijd:
Onder het grote publiek leeft het idee dat homeopathie kruidengeneeskunde is. Dat wordt in de hand gewerkt door middelen als Echinaforce (35 procent plantendelen) en de reclame voor homeopathische middelen die men bij de drogist kan krijgen. De rationalistische tegenstanders van de homeopathie zien deze veeleer als de leer der oneindige verdunningen. Dat kan niet werken en daarom is het absurd. Discussie gesloten. Zij begrijpen dan ook niet hoe wetenschappelijk opgeleide personen in de homeopathie kunnen geloven.

Het kernpunt van de homeopathie is echter de similialeer. Ziekte is een verstoring van de levenskracht. Men geeft aan de zieke iets wat bij gezonden een gelijkende (maar niet gelijke!) verstoring van de levenskracht teweegbrengt. Als er al een theorie is, dan luidt die ongeveer dat de door het middel veroorzaakte kortdurende kunstmatige ziekte de echte ziekte verdrijft. Maar hoe weet men welke verstoringen bij gezonden optreden? In hun propaganda voor het lekenpubliek geven de homeopaten voorbeelden zoals koffie tegen slapeloosheid of arsenicum tegen darmkrampen, en in geruchtmakende onderzoeken zijn stuifmeel of huismijten tegen allergische klachten gebruikt, zonder al te moeilijk te doen over het onderscheid tussen gelijkend en gelijk. 

Daarmee strooien de homeopaten vriend en vijand heel effectief zand in de ogen.

In 1796 gaf de bedenker van de homeopathie, Samuel Hahnemann, een eerste schets van zijn systeem. In die tijd gaf hij hoeveelheden van diverse middelen (opium, nieskruid) die ongeveer dezelfde waren als die welke zijn collega-artsen gaven. Een essentieel onderdeel van zijn systeem is echter dat men proeven met geneesmiddelen moet doen op gezonde personen. Hij moet al spoedig gemerkt hebben dat men bij zulkeProeven ook ‘symptomen’ krijgt bij uiterst kleine hoeveelheden. Al in 1799 rapporteerde hij dat men met 1/100.000 ook wel toe kan. In 1806 verscheen de eerste editie van de Organon. Daar staat nog niets in over hoge verdunningen, maar vanaf de vierde editie van 1833 zijn de hoge verdunningen bij proeven officieel. Zeker vijf jaar eerder was Hahnemann er al mee bezig aan kennissen de dertigste potentie aan te bevelen als bij uitstek geschikt voor geneesmiddelproeven. De instructies die in de vijfde editie van de Organon vanaf §128 staan, zouden heel goed als tussenkopje kunnen hebben: “Gegarandeerde methoden om naar willekeur fantasieresultaten te verkrijgen”.

De ervaring heeft geleerd, zo schrijft  hij, dat men bij de geneesmiddelproeven nog betere resultaten krijgt als men sterk verdunt. Men moet de proeven doenmet de dertigste potentie. Moderne medici doen proeven met meerdere personen, om de rol van het toeval zoveel mogelijk uit te sluiten. Hahnemann deed echter proeven met meerdere personen omdat men met één persoon nog niet de volheid van symptomen verkrijgt! Men dient ook de proefpersoon telkens wat meer korreltjes te geven, tot die een symptoom vertoont. Dezelfde persoon kan (§134) een symptoom nu eens wel, dan weer niet krijgen. Van ‘placebo’-groepen is bij Hahnemann geen sprake.

Hallucinaties

Hahnemann en zijn volgelingen verkregen dus op grote schaal symptomen. Hoe dat kan, vertelt de Duitse arts Fritz Donner, die in de jaren 1936-1939 betrokken was bij grootschalige proeven met homeopathie.  In die tijd waren er verlichte homeopaten die een soort van controle uitvoerden. Zij gaven de proefpersonen eerst een flesje met de mededeling: “Dit is een placebo, om uw suggestibiliteit te testen.” Dan durfde niemand iets in zijn symptomendagboek te schrijven. Als men dan het echte middel kreeg, kwamen de symptomen pas. Donner sloot aan bij deze traditie, maar zonder het de cursisten te vertellen, gaf hij ze drie weken lang een placebo, en pas de vierde week het echte middel. In de tweede tot en met vierde week was er een rijke oogst aan symptomen, en de vierde week onderscheidde zich in niets van de vorige weken.

Donner was al sceptisch vanaf de tijd (ca. 1927) dat hij als assistent-arts in een homeopathisch ziekenhuis werkte. Hij leerde daar dat het middel Apis Mellifica (honingbij) enkele opmerkelijke symptomen teweegbracht, namelijk een zakje onder het onderste rechterooglid, extreme dorst en afwezigheid van dorst. Toen hij naging waar dat op berustte, kwam hij bij een gevalsbeschrijving van iemand die door een bij gestoken was nabij de rechtermondhoek. Daarna was door een heftige reactie de rechterwang tot buitengewoon grote proporties opgezwollen, zodat die als een zak (inderdaad, een zak onder het rechterooglid!) tot op de schouder afhing. Er waren meerdere gevalsbeschrijvingen van oedeem na bijensteek. Doordat zo’n zwelling in korte tijd veel vocht aan de rest van het lichaam onttrekt, heeft de patiënt heftige dorst, maar als de patiënt het overleefde, had die opeens geen dorst meer als het gezwel weer kleiner werd en al het vocht weer in de bloedsomloop terechtkwam. Dit is dus geen echte geneesmiddelproef, en de symptomen komen uit verslagen van toevallige ongelukken. Zo is het geneesmiddelbeeld van Cantharis (spaanse vlieg) vrijwel volledig ontleend aan gevalsbeschrijvingen van personen die een te hoge dosis genomen hadden van dit giftige zogenaamde afrodisiacum.

Er zijn natuurlijk ook wel proeven gedaan met lage verdunningen of zelfs oertinctuur van tamelijk giftige middelen. Bij een dosis die maar weinig onder de duidelijk toxische dosis ligt, worden dan wel ‘echte’ symptomen verzameld. In het magistrale boek L’Homéopathie van Jean Jacques Aulas et al. (1985) verzucht de auteur (p.141) dat alle symptoom-middelcombinaties van de homeopathie met gemak wel alle twintig delen van de grootste Franse encyclopedie kunnen vullen, maar dat voor de betrouwbare combinaties waarschijnlijk vijftig getypte velletjes met dubbele regelafstand ruimschoots volstaan. Bij een proef uitgevoerd door R. Pirtkien (1963) met Belladonna D1 (dus uitgeperst sap van de zwarte nachtschade tien maal verdund) werd als enig statistisch significant symptoom ‘droge mond’ gevonden.

Donner en zijn medestudenten ontdekten ook dat er wel 716 symptomen gekoppeld waren aan ‘magnetisme’ (hoog verdund schraapsel van magneten) en concludeerden dat dit waarschijnlijk allemaal placebosymptomen waren. Ze vroegen zich af of er dan bij de andere symptomen niet ook veel placebosymptomen waren, maar kregen geen gehoor over hun twijfels. Een jaar later (1928) ontdekte Donner waar de vermeende werkzaamheid van Lac Caninum (hondenmelk) tegen difterie op berust. Die gaat terug op zegge en schrijve één geval, namelijk van een zekere dr. Laura Morgan te New York. Zij nam enkele korrels hoog verdund Lac Caninum in. Daarna had ze twee jaar lang last van de hallucinatie dat haar slaapkamer en bed vol zaten met ongedierte (wellicht was ze alcoholiste). In die twee jaar had ze één keer lichte keelpijn (haar symptomenboekje vermeldt niets over bedlegerigheid) en een arts stelde de diagnose difterie. Donner merkte op dat Amerikaanse artsen in die tijd lang niet allemaal competent waren. Het was mogelijk in weinig meer dan een jaar als arts af te studeren met alleen lagere school als vooropleiding en zonder ooit een patiënt te hebben gezien. Op deze ene observatie berust de regel: Lac Caninum bij difterie. De jonge Donner had het lef dit te vertellen op een homeopathische conferentie. Na terugkeer werd hij in het ziekenhuis op het matje geroepen en bedreigd met onmiddellijk ontslag als hij nog eens zo iets flikte.

Verstrengeling

De homeopathische logica begint er dus mee dat het verschijnen van symptomen in dagboekjes van proefpersonen die een of ander middel in een C30-verdunning krijgen, wordt verklaard als een effect van het middel. Al die effecten staan inmiddels in dikke folianten bijeen, bij elkaar minstens 50.000 symptomen voor 69 middelen in Hahnemanns boek (1828-38) over de chronische ziekten. Het genoemde boek van Aulas bevat de officiële Franse homeopathische farmacopee, die op 12 september 1984 in het Franse staatsblad werd gepubliceerd en 1163 middelen bevat, van Abelmoschus tot Zizyphus Jujuba. Een Britse firma adverteert op het internet met een bestellijst van wel 3000 middelen, waaronder zelfs verdund water, verdund vacuüm en verdund zwart gat. Het aantal middelen is dus sterk toegenomen. Volgens Hahnemann (§138) moet alles, maar dan ook alles wat de ‘gezonde proefpersoon’ overkwam na inname van het middel worden toegeschreven aan het middel.

Omdat de homeopathie uitgaat van de ervaring, staat in de homeopathische perceptie dus de werkzaamheid van de middelen als een huis. Die geneesmiddelproeven zijn het keiharde bewijs en de symptoomcatalogussen (Materia Medica) hebben de status van Bijbel. Als men als homeopaat in de eigen praktijk merkt dat men succes heeft (een voorspelbaar effect van pogingen om zonder enige voorzorgsmaatregelen tegen zelfbedrog blind te varen op de ervaring), dan is de cirkel rond. De situatie lijkt wat op die bij het creationisme. Van alle Bijbelverhalen is Genesis het meest flagrant in strijd met de wetenschap. Voor degenen die wensen vast te houden aan de letterlijke waarheid van de Bijbel, is de aanval van de wetenschap natuurlijk lastig, en men besteedt dan veel aandacht aan het dichten van die bres. Maar de gelovigen zelf hebben totaal geen belangstelling voor een natuurwetenschappelijk relaas over het ontstaan van de aarde of het ontstaan der soorten, evenmin als de tempelschrijvers die het oorspronkelijke verhaal schreven en voor wie een onderverdeling van de landdieren in vee, wilde dieren en kruipende dieren al mooi genoeg was. 

Bij de homeopathie moeten die vervelende rationalisten die zeggen dat hoge verdunningen niet kunnen werken, natuurlijk de mond gesnoerd worden. In de loop der jaren zijn er talloze verklaringen bedacht voor de werking van hoogverdunde middelen. Een moderne verklaring is bijvoorbeeld het geheugen van water. Dat is hoe dan ook flauwekul, ten eerste omdat een eventuele structuur in water binnen een picoseconde door een andere vervangen is, en verder omdat tal van middelen worden bereid door te verdunnen in alcohol of te verwrijven met melksuiker. In de laatste stap worden er kleine balletjes melksuiker bevochtigd met de homeopathische alcohol, die men daarna laat verdampen. Hoe dat water- of alcoholgeheugen deze bewerkingen zou kunnen overleven, is volstrekt onduidelijk, om maar te zwijgen van wat er met het geheugen van die korrels gebeurt na inname.

Af en toe vindt een onderzoeker onder extreem gekunstelde omstandigheden een of ander effect dat schijnbaar door hoge verdunningen wordt veroorzaakt, dat houdt de rationalisten dan weer een tijdje zoet. In de meer geavanceerde tijdschriften speculeert men dat de homeopathische bereidingswijze een kwantummechanische verstrengeling teweegbrengt tussen middel, behandelaar en zieke. Al die verklaringen zijn voor de homeopaten onbelangrijk. Ze komen niet aan de kern van hun geloof, namelijk dat de geneesmiddelproeven aantonen dat hoge verdunningen effect hebben. Daarom glijdt dat hele natuurwetenschappelijke verhaal over Avogadro op de homeopaten af als water van een eend.

De hele homeopathie komt voort uit een fenomenaal onbegrip van wat er gebeurt als gelovigen ‘feiten’ verzamelen. Dat valt de homeopaten misschien niet kwalijk te nemen, want hun leer is een product van een beroepsgroep die (met instemming van de rest van de samenleving) ruim 2000 jaar een onzinnig geloof in aderlaten in stand liet. In feite is de homeopathie begonnen als protestbeweging tegen onzingeneeskunde. De reden dat ze überhaupt nog bestaat, is waarschijnlijk de actieve reclame door producenten van homeopathische middelen. Veel van die middelen zijn combinatiepreparaten die als zelfzorgmiddelen worden verkocht, en diverse (zoals het wrijfmiddel Spiroflor) bevatten aanzienlijke hoeveelheden oertinctuur. Dat is natuurlijk ver verwijderd van een behandeling door een ‘deskundige’ die na een lang gesprek en veel geblader in dikke boeken uiteindelijk één pilletje geeft en het daarna nog eens enkele weken aanziet. Eigenlijk is er sprake van een monsterverbond: de homeopathische farmaceutische bedrijven zorgen voor de omzet en de propaganda, en de homeopathische geleerden en artsen houden het geloof en de respectabiliteit in stand en bedenken zelfs nieuwe toepassingen, bijvoorbeeld helium bij autisme (omdat helium geen verbindingen wil aangaan). Het zou me niets verbazen als de homeopathische verenigingen flink gesubsidieerd werden door de homeopathische farmaceutische industrie, maar concrete gegevens heb ik daar niet over.  

Desastreus

Het ‘regulier’ medisch onderzoek tot nu toe heeft aangetoond dat er van de genezingsclaims van de homeopathie niets deugt. De homeopaten beweren overigens het tegenovergestelde. Telkens maar weer citeren ze stapels literatuur die doorgaans het tegenovergestelde beweert van wat de homeopaten beweren. Typisch is bijvoorbeeld de homeopathische reactie op het bekende onderzoek van Linde et al. (1997). Daarin staat dat er over het geheel genomen toch wel een effect is dat uitgaat boven het placebo-effect. De homeopaten verzwijgen altijd dat hetzelfde artikel duidelijk zegt dat er voor geen enkele middel-kwaalcombinatie overtuigend bewijs is dat de homeopathie werkt. Ze verzwijgen ook dat Linde zelf bij heranalyse aanzienlijk minder positief was. Keer op keer blijken de homeopaten wat losse opmerkingen selectief  te citeren. En dat het ‘effect’ van de homeopathie vooral zou kunnen werken via het vooroordeel van de onderzoeker die intensief naar wegen zoekt om een mislukt onderzoek positief voor te stellen, daar horen we de homeopaten helemaal niet over. Van deze gewoonte om selectief met bewijsmateriaal om te springen, is de gehele homeopathie doordrenkt.

Nu zijn proeven met zieken ingewikkeld en duur, en ethische goedkeuring wordt steeds lastiger naarmate er betere middelen voor van alles en nog wat komen. De homeopaten hebben echter dikke boeken vol met middel-symptoomcombinaties die verkregen zijn door proeven met gezonde vrijwilligers. Veel van die oorspronkelijke proeven zijn door homeopaten in opleiding herhaald, ongeveer zoals eerstejaars natuurkundestudenten slingerproeven doen. Maar dat ging dan meestal zo dat in de symptoomboekjes werd gezocht naar de bekende symptomen van het onderzochte middel. Op het internet kan men gemakkelijk vinden hoe jonge onderzoekers in de buurt van Moskou een geneesmiddelproef deden met Jupiterstralen (Lux Jupiteris stellae errantis), die ze eerst met een telescoop vier uur lang hadden geconcentreerd op een flesje alcohol, waarna alle potenties tot aan 30C werden beproefd op de onderzoekers zelf.

Er zijn echter regelmatig serieuze proeven ondernomen om de geneesmiddelbeelden te bewijzen. Zo daagde een hoge gezondheidsambtenaar uit Neurenberg in 1834 de plaatselijke homeopaat uit om zijn claims waar te maken. In 1835 werd er ter plaatse een geblindeerde proef met loting uitgevoerd met keukenzout C30 en ruim 50 proefpersonen. Dat was een der eerste Randomized Controlled Trials ooit, en het liep slecht af voor de homeopathie. Slechts weinigen kregen ook maar enig opvallend symptoom, en van de acht die wel iets kregen, waren er drie die het placebo ontvangen hadden. Kort daarvoor was trouwens in Sint Petersburg ook al een bescheiden ongeblindeerde proef verricht door een zekere Seidlitz. De genoemde Fritz Donner verhaalt van een geneesmiddelproef in het vooroorlogse Duitsland (met Silicea C30, verdund zand) die eveneens desastreus verliep. Andere uiterst zorgvuldig uitgevoerde proeven die toen slecht verliepen, werden gedaan met onder meer Sepia, Bryonia, Sulfur en Mercurius. Op een conferentie van de homeopathische artsenvereniging VHAN in 1991 vertelde de hoogleraar farmacologie Noach een anekdote over een student geneeskunde die een nette wetenschappelijk verantwoorde geneesmiddelproef deed, waar tot verbijstering van de student niets uitkwam. Hij liet zich echter niet uit het veld slaan, werd toch homeopathisch arts en ontpopte zich uiteindelijk tot een gerespecteerd voorman van de VHAN. De aanwezige VHAN-leden vonden het een grappig verhaal.

In 2004 zag het er even naar uit dat Skepsis een geneesmiddelproef zou organiseren met de NVKH (de Nederlandse vereniging van lekenhomeopaten), maar de NVKH haakte af. Een uitnodiging van Rob Nanninga in 2008 op het Skepsisblog leidde ook tot niets. De homeopaten weigeren om werk te maken van serieuze geneesmiddelproeven. Waarom zou iemand hen ernstig nemen als zij dat zelf niet doen?

Jan Willem Nienhuys is wiskundige en bestuurslid van Stichting Skepsis.

Authors
Jan Willem Nienhuys
Publicatiedatum
25-10-2010
Opgenomen in
Homeopathie