Typologieën

Met dank aan uitgeverij Academia Press te Gent. Met hun toestemming mogen we hier een samenvatting publiceren van de kernpunten uit het boek De HR-ballon. 10 populaire praktijken doorprikt.

 

Wat zijn “types”?

Volgens sommige theorieën zijn mensen in te delen in vaste types of categorieën. Bekende en populaire theorieën zijn ondermeer de Jungiaanse types (vaak “gemeten” met MBTI, TDI), het enneagram, LIFO, HBDI enz.

 

Wat geloven mensen?

  • dat mensen eenvoudigweg op te delen vallen in types
  • omdat het vaak op psychoanalytisch gedachtengoed (Freud, Jung, Lacan) is gebaseerd is het uitgangspunt vaak dat je type tijdens je vroege jeugd wordt bepaald
  • dat inzicht in je type je inzicht in jezelf vergroot en dus je functioneren
  • dat je als je de andere persoon zijn of haar type kan inschatten, je je communicatie dan kan aanpassen en de ander gunstig kan beïnvloeden of manipuleren

 

Waarom geloven mensen dat mensen in te delen vallen in types?

  • mensen kunnen indelen in types en dus de complexe werkelijkheid reduceren is voor veel mensen blijkbaar een aantrekkelijk idee
  • het sluit aan bij onze natuurlijke neiging om dingen, dieren en mensen te categoriseren. (Categoriseren helpt ons de werkelijkheid te vereenvoudigen en te filteren zodat ons brein niet overbelast raakt, maar het leidt ook tot negatieve zaken zoals stereotypering, vooroordelen, discriminatie, wij >< zij denken enz.)

 

Wat zijn de feiten en wat zegt de wetenschap?

Typologieën zijn zo oud als de weg naar Rome: Hippocrates en Galenus deelden mensen al in in types volgens de vermenging van de vier lichaamssappen: het sanguinisch temperament (warm bloed), het cholerisch temperament (snel boos, te wijten aan te veel gele gal), het melancholiek temperament (te wijten aan te veel zwarte gal) en het flegmatieke temperament (teveel aan slijm). We vinden deze ideeën nog steeds terug in ons dagelijks taalgebruik (warmbloedig, krijg de klere –colère-, flegmatisch…).

  • Indeling gebeurt op basis van: temperamenten (zie hiervoor), lichaamsbouw, uitstulpingen op de hersenpan, zwart-wit dimensies zoals ‘feeling-thinking” enz.
  • Ze hebben vaak een verband met het paranormale en het buitenzintuiglijke: weinig mensen weten bijvoorbeeld dat twee schalen van de MBTI hier verband mee houden. Bijvoorbeeld Jung’s geloof in het paranormale. Jung beweerde dat er mensen zijn die “intuïtief” dingen aanvoelen, bijvoorbeeld dat er “een rode wagen van achter de straathoek zal komen”. Dit vindt men terug in de Intuïtion schaal. Tot op hedenheeft nog niemand onder gecontroleerde omstandigheden paranormale gaven of buitenzintuiglijke waarneming kunnen aantonen, zelfs niet nu daar al jaren een beloning van 1 miljoen dollar wordt voor in het vooruitzicht gesteld!
  • Kapitale denkfout 1: mensen vallen in te delen in dichotome schalen (er zou dus geen sprake zijn van een normaalverdeling)
  • Kapitale denkfout 2: er wordt gewerkt met ipsatieve vragenlijsten (gedwongen keuzevragen) die de werkelijkheid sterk vereenvoudigen en polariseren
  • De moderne psychologie gaat uit van de trekbenadering voor wat betreft het beschrijven van persoonlijkheid. Het meeste bekende en wetenschappelijk ondersteunde model is de Big Five (5 grote karakterdomeinen). De Big Five-onderzoeken vonden 5 grote karakterdomeinen, die echter nog eens verder verfijnd worden in telkens 6 verschillende facetten. Op basis van de 30 facetten die de NEO-PI-R (Costa & McCrae, 1992) op een genuanceerde manier[1] in kaart brengt, levert de combinatie van deze alleen al 42.391.158.275.216.200.000.000.000.000 mogelijke types… (dus ongeveer 42 met 27 nullen er achter). Dit is veel meer dan de huidige wereldbevolking. Typologieën gaan hier sterk aan voorbij: MBTI stelt ‘dapper’ dat mensen in te delen zijn in 16 types, LIFO in 4, HBDI in 4, enneagram in 9 enz.

 

[1] Namelijk via stanines of een 9-puntenschaal.

  • Psychiatrisch onderzoek (ondermeer de onderzoeksgroep van dr. Kendler) en psychologisch onderzoek naar gedragsgenetica (ondermeer de onderzoeksgroep van Bouchard en Loehlin) laten zien dat onze biologie een enorme invloed heeft op de belangrijkste psychiatrische stoornissen, maar ook op onze normale karaktertrekken, de Big Five. Dit alles is eigenlijk niet zo verwonderlijk voor wie ook maar de minste notie heeft van de evolutietheorie (ondertussen een theorum, wat wil zeggen dat evolutie een feit is, ook al zijn alle mechanismen van evolutie misschien nog niet bekend), want zelfs Darwin wees op het feit dat de mens er in slaagde bij tal van dieren (met als meest sprekende voorbeeld de hond) puur door kunstmatige selectie andere “mentale kwaliteiten” te kweken. Sinds vele tientallen jaren kweken genetici bepaalde eigenschappen, inclusief mentale, bij dieren in labo’s enkel op basis van kunstmatige selectie. Omdat wij grote verwantschap vertonen met andere zoogdieren, staat de impact van genen op ons gedrag en persoonlijkheid onomstotelijk vast. Een ander feit dat tegen de impact van de eerste drie levensjaren pleit, is dat bepaalde hersenstructuren zoals de hippocampus niet matuur genoeg zijn om zich gebeurtenissen uit de eerste drie levensjaren te kunnen herinneren. Dat wil niet zeggen dat traumatische ervaringen niet kunnen leiden tot onbewuste conditioneringsprocessen en latere problemen (proeven met vlinderpoppen tonen aan dat angstreflexen voor bepaalde stimuli nog na de verpopping tot volwassen vlinder blijvend zijn), maar we hebben het hier dus niet over problemen veroorzaakt door trauma’s, maar over alle psychologische problemen in het volwassen leven, want dat is wat psychoanalyse beweert. Het idee dat alle gedragsproblemen en persoonlijkheidsstoornissen dus te maken hebben met problemen in de vroege jeugd moet naar de prullenmand worden verwezen (zie ook: The myth of the First three years, Bruer, 1999 en 50 great myths of popular psychology van Lilienfeld et al.,2010).

 

Bronnen

Bouchard T.J. jr. & Loehlin J. (2001): Genes, Evolution, and Personality. Behavior Genetics, 31, 243-273

Bouchard T.J. jr, Lykken D.T., McGue M., Segal N.L. & Tellegen A. (1990): Sources of human psychological differences: The Minnesota study of twins reared apart. Science, 250, 223-228

Bruer, J.T. 1999). The myth of the first three years. A new understanding of early brain development and lifelong learning. The Free Press.

Kendler, K.S., J. Myers, J. Potter & J. Opalesky. (2009). A web-based study of personality, psychopathology and substance use in twin, other relative and relationship pairs. Twin Res. Hum. Genet. 12: blz. 137 tot 141.

Kendler, K.S. (2001). Twin Studies of Psychiatric Illness, An Update. Archives of General Psychiatry, vol. 58, blz. 1005 tot 1014.

Lilienfeld, S.O., Lynn, S.J., Ruscio, J., &  Beyerstein, B.L. (vert. Amy Bais)(2010).  De 50 grootste misvattingen in de psychologie.

Pinker, S. (2002). Het onbeschreven blad (The blank slate). Over de ontkenning van een aangeboren menselijke natuur. Uitgeverij contact.