Gebed & Genezing

12-05-2006

-

door verscheen in :
6 minuten
Leestijd:
Het verdict is duidelijk: de resultaten zijn nihil.

Door Michael Shermer

In een lang verwachte wetenschappelijke overzichtsstudie naar de invloed van gebed op het welzijn en de revalidatie van 1802 hartpatiënten na een bypassoperatie bleek dat voorbedes door onbekenden geen enkel effect hadden. In weerwil van de gangbare overtuiging bleken patiënten die te horen hadden gekregen dat er voor hen gebeden werd, duidelijk vaker te lijden onder postoperatieve complicaties, zoals hartritmestoornissen. Mogelijk werden die veroorzaakt door het onrustwekkende besef dat er voor hen gebeden werd en dat hun toestand dus misschien ernstiger was dan aanvankelijk gedacht.

Het onderzoek kostte 2,4 miljoen dollar, grotendeels afkomstig van de John Templeton Foundation, en werd bijna tien jaar geleden aangevat onder leiding van dokter Herbert Benson, cardioloog aan de Harvard University Medical School. De studie werd gepubliceerd in The American Heart Journal en is veruit de meest nauwkeurige en alomvattende studie naar de effecten van bemiddelend gebed op welzijn en revalidatie van zieken die ooit werd uitgevoerd. De studie van Benson komt tegemoet aan de talloze methodologische gebreken van eerdere onderzoeksprojecten. Natuurlijk rest de fundamentele vraag of bidden wel deel moet uitmaken van wetenschappelijk onderzoek, zoals dokter Richard Sloan stelt, professor gedragsgeneeskunde aan Columbia en auteur van het boek Blind Faith: The Unholy Alliance of Religion and Medicine:

Het probleem met wetenschappelijk onderzoek naar religie is dat je de hele kwestie eigenlijk geweld aandoet door ze te herleiden tot basisgegevens die meetbaar zijn, en dat leidt meestal tot slechte wetenschap en belabberde religie.

De 1802 patiënten uit zes verschillende hospitalen werden in drie groepen verdeeld. Twee van die groepen werden gesteund door het gebed van drie parochiegemeenschappen: St.Paul’s Monastery in St.Paul, Minnesota; de gemeenschap van Teresiaanse Karmelietessen in Worcester, Massachusetts; en Silent Unity, een gebedsgemeenschap uit Missouri bij Kansas City. Deze gebedsgroepen mochten elk op hun eigen manier bidden, maar ze kregen wel de vraag om de volgende zin in hun voorbedes op te nemen: “voor een succesvolle operatie, met een snel en gezond herstel zonder complicaties.” Het bidden ving telkens aan op de dag voor de operatie en ging dagelijks door tot twee weken erna. Aan de ene helft van de door gebed gesteunde patiënten werd ook te kennen gegeven dat er voor hen gebeden werd. De andere helft kreeg te horen dat er mogelijk wel of mogelijk niet voor hen gebeden werd. De onderzoekers volgden de patiënten tot 30 dagen na de operatie op.

De uiteindelijke resultaten toonden geen significante verschillen tussen de groepen waarvoor gebeden werd en de groep die geen gebedsondersteuning ontving. En al zijn de volgende gegevens statistisch niet significant, 59% van de patiënten die wisten dat er voor hen gebeden werd, bleken aan complicaties te lijden, in vergelijking met 51% bij diegenen die onzeker waren of er al dan niet voor hen gebeden werd. Van de niet-geïnformeerde groep waarvoor gebeden werd, leed 18% aan ernstige complicaties zoals hartaanval of beroerte, in vergelijking met 13% in de groep waarvoor niet gebeden werd.

Wat deze studie extra interessant maakt, is het feit dat Herbert Benson zelf lang vatbaar is geweest voor de mogelijkheid dat bemiddelend bidden het welzijn van patiënten positief zou kunnen beïnvloeden. De strikte onderzoeksprocedures van zijn team kwamen bewust tegemoet aan de talloze methodologische tekortkomingen op basis waarvan vroeger gepubliceerde studies in vraag waren gesteld. Het onderzoek dat ter ondersteuning van het verband tussen gebed en genezing meestal geciteerd wordt, is Randolph C. Byrd, “Positive Therapeutic Effects of Intercessory Prayer in a Coronary Care Unit Population,” Southern Medical Journal 81 (1998): 826–829. De twee beste studies naar de methodologische problemen rond gebed en genezing zijn Richard Sloan, E. Bagiella, and T. Powell, 1999, “Religion, Spirituality, and Medicine,” The Lancet. Feb. 20, Vol. 353: 664–667, en John T. Chibnall, Joseph M. Jeral, Michael Cerullo, 2001, “Experiments on Distant Intercessory Prayer,” Archives of Internal Medicine, Nov. 26, Vol. 161: 2529–2536 (www.archinternmed.com). De meest significante gebreken bij dergelijke studies zijn de volgende:

Fraude

In 2001 publiceerde het Journal of Reproductive Medicine de onderzoeksresultaten van drie vorsers aan de Columbia University. Hun studie stelde dat gebedsondersteuning voor vrouwen die een behandeling met in-vitrofertilisatie hadden ondergaan, resulteerde in een zwangerschapsgraad van 50%. Dit is dubbel zoveel als bij vrouwen waarvoor niet gebeden werd. De publicatie ging dan ook met de nodige media-aandacht gepaard. Onder andere dokter Timothy Johnson, medisch correspondent voor ABC News, besteedde er aandacht aan: “Een nieuwe studie naar de kracht van bidden voor zwangerschap zorgt voor verrassende resultaten; toch blijven veel artsen sceptisch.” Een van die sceptici was Bruce Flamm, professor gynaecologie en verloskunde aan de Universiteit van Californië. Naast talloze methodologische fouten in het experiment ontdekte hij ook dat een van de auteurs achter de studie, Daniel Wirth (ook bekend als “John Wayne Truelove”), geen echte arts is, maar gewoon afstudeerde in de parapsychologie. In de jaren na het behalen van dit diploma werd hij bovendien aangeklaagd voor ernstige feiten zoals fraude en diefstal, waarvoor hij schuldig pleitte. De twee andere auteurs van de studie onthouden zich van elk commentaar; maar onder druk van Flamm verwijderde het tijdschrift de studie na drie jaar toch van haar website en stelde Columbia University een onderzoek in.

Gebrek aan controle

De vroegere studies naar gebed en genezing slaagden er zelden in om de controle te bewaren over relevante variabelen zoals leeftijd, geslacht, opleiding, etnische achtergrond, socio-economische situatie, burgerlijke staat, mate van religiositeit en bijvoorbeeld het feit dat de meeste religies onheilzame gedragspatronen zoals seksuele promiscuïteit, roken en alcohol- en drugsmisbruik sterk sanctioneren. Wanneer rekening gehouden wordt met dergelijke variabelen, blijken de voorheen significante resultaten al gauw te verdwijnen. Zo was er een studie naar de revalidatie na heupoperaties bij bejaarde vrouwen die verzuimde om rekening te houden met leeftijdsverschillen, of een onderzoek naar het verband tussen kerkbezoek en revalidatie na ziekte die geen rekening hield met het feit dat mensen met een zwakkere gezondheid sowieso minder regelmatig aanwezig zijn bij gebedsvieringen. Een gelijkaardige studie was compleet voorbijgegaan aan de invloed van verschillen in revaliderende lichaamstraining.

Verschillende resultaten

Een van de meest gepubliceerde studies, opgesteld rond hartpatiënten waarvoor gebeden werd door wedergeboren christenen (born again christians), deed onderzoek naar 29 mogelijke effecten, maar slechts bij zes ervan konden bij de groep waarvoor gebeden werd betere resultaten opgetekend worden. In vergelijkbare studies leken dan weer andere effecten significant te zijn. Om echt betekenisvol te zijn, moeten de resultaten natuurlijk doorheen alle studies even significant zijn: puur op basis van toeval zullen er altijd schijnbaar relevante resultaten opduiken, als je maar naar voldoende effecten peilt.

Handige ladenkast

In verschillende studies naar het verband tussen religiositeit en levensduur (religieuze mensen leven naar verluidt langer) werd uitgegaan van meerdere religieuze variabelen, waarna enkel die met significante correlaties naar voor geschoven werden. Ondertussen legden studies op basis van dezelfde religieuze variabelen heel andere correlaties bloot en opnieuw werden enkel die uit de kast gehaald. De andere variabelen werden opgeborgen in de lade met niet-significante resultaten. Als alle variabelen echter collectief in rekening gebracht worden, dan blijkt uit niets dat er een relatie zou bestaan tussen religiositeit en mortaliteit.

Operationele definities

We kunnen ons ook de vraag stellen wat er bij experimenteel onderzoek naar de effecten van gebed precies onderzocht wordt. Welk type van gebed wordt bijvoorbeeld gebruikt? (Zijn christelijke, joodse, islamitische, wicca en sjamanistische gebeden gelijkwaardig?) Tot wie of wat wordt er gebeden? (Zijn God, Jezus of de Universele Levenskracht equivalent?) Hoe lang en hoe vaak wordt er gebeden? (Komen twee schietgebedjes van tien minuten overeen met één gebed van twintig minuten?) Hoeveel mensen bidden er, en doet het er toe wat hun hiërarchische status is binnen de godsdienst? (Is het gebed van een priester identiek aan tien gebeden van zijn parochianen?) De meeste studies naar gebed ontberen zulke operationele definities, of er blijkt geen eenduidigheid te bestaan tussen de in verschillende studies gebruikte definities.

Theologische implicaties

De ultieme denkfout in dergelijke studies is natuurlijk theologisch. Als God werkelijk alwetend en almachtig is, dan heeft Hij geen nood aan herinnering of aanmaning om de nood aan genezing te zien. Wetenschappelijk bidden maakt van God een hoogverheven laboratoriumrat, met als wrange vruchten vaak middelmatige wetenschap en altijd ronduit slechte religie.

 

Michael Shermer is hoofdredacteur van het tijdschrift Skeptic.

Vertaling: Pieter Peyskens

 

overgenomen uit externe bron
Authors
Michael Shermer
Publicatiedatum
12-05-2006
Opgenomen in
Mirakels