Rupert Sheldrake in Gent

14-10-1997

-

door
4 minuten
Leestijd:
Enkele overwegingen naar aanleiding van de voordracht van Dr.R. Sheldrake op de RUG in 1997.

Ik zou graag nog naar aanleiding van die voordracht enkele wat meer algemeen geldende overwegingen willen mededelen. Jaarlijks worden talrijke gevallen gerapporteerd betreffende "telepathie" tussen mensen en dieren, hoofdzakelijk honden. Op zichzelf heeft dat geen enkele wetenschappelijke waarde daar ieder geval te wijten kan zijn aan bedrog, selectief geheugen, interpretatie, subliminale perceptie, enz. Het is dus verantwoord en interessant het probleem experimenteel te benaderen, zo objectief mogelijk, zonder het bestaan of het niet bestaan van telepathie te willen bewijzen. Dit sluit uiteraard het methodologisch gebruik van de nulhypothese in een welbepaald experiment niet uit. Eigenlijk zou men de feiten moeten onderzoeken zonder paranormale begrippen te hanteren. Het gebeurt te vaak dat diegenen die de proef opstellen op voorhand overtuigd zijn van het antwoord. Het zijn "gelovigen" of "ongelovigen" die de waarheid van hun visie willen bewijzen. Dit kan onbewust interfereren met de opstelling van het experiment of met de interpretatie van de resultaten.

De voordracht van Rupert Sheldrake was daar een voorbeeld van. Hij beschreef onder andere een experiment in verband met het vaak gerapporteerd geval van honden die voor de deur of de venster gaan staan enige tijd voor dat hun meester thuis komt. Op zichzelf is dat niet eigenaardig. Verschillende diersoorten hebben een voldoend ontwikkelde tijdsgevoel om geconditioneerd te geraken op het gebruikelijk uur waarop iets aangenaam of onaangenaam gebeurt. Het gaat hier echter over honden die zo reageren ook wanneer hun meester op onverwachte momenten terugkomt en vroeg genoeg opdat men zich vragen gaat stellen over het signaal dat de komst aankondigt (bijvoorbeeld motorgeluid).

Een negatief aspect was dat Sheldrake verslag uitbracht over een experiment met N=1 proefdieren. Wie zou het aandurven op een congres zelfs preliminaire resultaten te presenteren die steunen op één geval? De groep ging uitgebreid worden, maar ondertussen zou men zich moeten inhouden dergelijke "resultaten" te presenteren.

Positief was dat het experiment rekening hield met een aantal controles. Het betrof een hond die voor de venster ging staan voor dat zijn meesteres "zelfs onverwachts" thuis kwam. Om het effect van het selectief geheugen uit te sluiten (dat wil zeggen vergeten dat de hond regelmatig voor de venster gaat staan, maar dat alleen de laatste periode onthouden wordt en geassocieerd wordt met de thuiskomst) werd de hond continu gefilmd zodat men objectief ethologisch kon observeren wat de hond deed en hoe lang hij doorheen de dag voor de venster ging staan. De meesteres moest in de stad wandelen samen met een lid van het onderzoeksteam. Een ander onderzoeker gaaf dan onverwachts telefonisch bevel aan zijn collega aan de meesteres mede te delen dat zij huiswaarts moest keren. Dit gebeurde per taxi om te vermijden dat het dier zou reageren op gekende specifieke signalen. Het dier ging plotseling vaker voor de venster staan op het ogenblik, niet dat de taxi vertrok, maar dat zijn meesteres besloot huiswaarts te keren. Sheldrake concludeerde hiermee telepathie aangetoond te hebben.

Mijn eerste reactie is dat het positief is dergelijk experimenteel werk uit te voeren, maar dat het uiteraard moet herhaald worden bv. op verschillende ogenblikken van de dag, met verschillende transportmiddelen, op verschillende plaatsen, met extra controle van signalen waarop de hond op voorhand had kunnen geconditioneerd zijn. Ten tweede, de interpretatie van de resultaten verraadt de wens van de persoon. Dr.Sheldrake gaf een "positieve" interpretatie, namelijk telepathie bestaat, terwijl men in feite alleen maar "negatieve" conclusies kan trekken. Namelijk indien de resultaten reëel zijn en men met geen fraude te maken heeft, dat het selectief geheugen hier blijkbaar geen rol heeft gespeeld, dat het onwaarschijnlijk is dat bv. visuele en smaakprikkels en de gebruikelijke intensiteit van tactiele, geur- en gehoorprikkels verantwoordelijk zijn. Meer kan men niets zeggen. Er is nog niets positief "bewezen".

Ik vind het uitermate interessant te experimenteren op dat gebied en ik hou niet van a priori agressieve houdingen die in feite vaak uitgaan van mensen die zelf de principes van het vrij onderzoek niet toepassen. Langs de andere kant, wanneer men zich op dat terrein begeeft, mag men geen jota afstand doen van zijn kritische geest en van de intellectuele eerlijkheid, zeker tegenover het groot publiek. Daarom vind ik het niet ethisch van auteurs die vulgariserend over het gedrag van dieren publiceren het aantal "eigenaardige gevallen" te gebruiken om te suggereren dat "telepathie misschien bestaat". De intellectuele eerlijkheid vereist te zeggen dat men nog niets heeft kunnen bewijzen.

Men zou kunnen opperen dat, omwille van het feit dat ik dergelijke experimenten interessant vind, ik ook behoor tot diegenen die denken dat telepathie kan bestaan. Mijn antwoord is dat het fundamenteel verschillend is, enerzijds het bestaan van een vrij vaag gedefineerd concept te willen bewijzen, en anderzijds te onderzoeken of eigenaardige verbanden illusies zijn, en indien het zou blijken dat zij bestaan, welke mechanismen aan de basis liggen. Het zou bijvoorbeeld sowieso uitermate boeiend zijn indien men zou ontdekken dat het hierboven beschreven gedrag van die hond berust op een heel verfijnd gebruik van een gekende zintuig (of van cognitieve processen zoals het schatten van probabiliteiten). Daarvoor is het niet nodig begrippen uit te vinden die naar niets gekend refereren. Voor zover ik weet hebben negatief gedefinieerde begrippen (bijvoorbeeld "instinct", dat wil zeggen gedrag waarvan de ontwikkeling door geen enkele milieufactor beïnvloed is geworden) de wetenschap nooit vooruit geholpen.

Prof. dr. Frank O. Odberg University of Ghent Dpt. of Animal Nutrition, Genetics, Production and Ethology

Publicatiedatum
14-10-1997
Opgenomen in
New Age