Is de filosofie verouderd?

08-05-2001

-

doorverscheen in :
4 minuten
Leestijd:
Gedurende eeuwen was de westerse cultuur afhankelijk van de filosofie voor diepgaande studie van wat het betekent mens te zijn. Wat zijn bewustzijn, cognitie, besluitvorming en geheugen? Die vraag opwerpen betekent zich op een zeer fundamentele manier afvragen: wat is de menselijke natuur? Het antwoord zal bepalen hoe we de kernvraag "Hoe te leven?" benaderen.

Filosofen hebben zich gretig op beide vragen geworpen, en vrijzinnige humanisten hebben altijd graag nagedacht over wat ze te zeggen hebben. Indien de filosofen al iets bereiken, dan is het dat ze teveel zeggen, en ons achterlaten met een verwarrende rijkdom aan tegenstrijdige "antwoorden", op zoek naar een beschrijving van de menselijke natuur die ­ vergeef me de beladen term ­ waar zou kunnen zijn. Plato, Aristoteles, Descartes, Leibniz, Hume, Kant, Berkeley en een overdaad aan modernen kwamen met dergelijke verslagen op de proppen, maar elk van hun voorstellen lijdt aan een zekere vertwijfeling van de willekeur. Net zoals iedereen stellingen over God uit zijn mouw kan schudden, kan iedereen een model van de menselijke natuur naar voor brengen. Het ene model zal ons intuïtief meer aanspreken dan het andere; het ene zal zijn rivalen overtreffen in het helpen vormgeven van verder onderzoek met betrekking tot de werkelijke wereld. De beperktheid van de menselijke kennis maakte het echter altijd onmogelijk te beslissen welke beschrijving, zo er al een was, het best dat ongrijpbare ding dat we de menselijke conditie noemen, kan vatten.

We zijn verdwaald in een woud van theorieën ­ hoe de bomen te organiseren? Een bruikbare metafoor voor dat doel is C.P.Snows notie van de kloof tussen natuur- en menswetenschappen. Als we door die lens turen, duiken bepaalde algemene patronen op. In 1877 publiceerde de wiskundige William Kingdon Clifford zijn meedogenloos wetenschappelijk verslag van kennis en geloof, De ethiek van de overtuiging (The Ethics of Belief). Uit Cliffords manifest halen sceptici van de harde lijn hun motto "Het is altijd, overal en voor iedereen verkeerd iets te geloven zonder voldoende bewijs". In 1890 reageerde de psycholoog William James namens de menswetenschappen met De wil om te geloven (The Will to Believe), een verontschuldiging voor geloof op basis van onvoldoende bewijs, die het intellectueel drijfzand verspreidde waarop de hedendaagse postmodernen hun gammele kastelen oprichtten. Ondanks zijn levenslange affectie voor James bekende de Amerikaanse pragmatische filosoof Charles Sanders Peirce ooit zijn ambitie "het goede schip Filosofie ten dienste van de Wetenschap te redden van de wetteloze piraten van de literatuurzee".

Recenter joeg E.O.Wilson menswetenschappers tegen zich in het harnas door in Het fundament. Over de eenheid van kennis en cultuur (1998) te suggereren dat de natuur- en menswetenschappen zich wel eens op de drempel van de hereniging zouden kunnen bevinden ­ maar alleen onder de voorwaarden van de natuurwetenschappen. Of die hereniging daadwerkelijk op handen is of zelfs maar wenselijk is, blijft onderworpen aan discussie. Waarom de notie van het dichten van C.P. Snows kloof in de lucht hangt, staat echter buiten kijf: ze wordt gedreven door revolutionaire ontwikkelingen in de cognitieve wetenschappen. "[V]oor het eerst handhaaft de fysiologie zich als een doeltreffend kennisgeheel, als verschillend van een schroothoop." Toen Alfred North Whitehead die woorden uitte in 1925, was hij zijn tijd ver vooruit. Vandaag klinken ze helemaal niet meer profetisch.

Hedendaags onderzoek van de fysiologie, de chemie en het gedrag van het brein opent onverwachte vensters op wat de filosoof Paul M. Churchland "de motor van de rede, de zetel van de ziel" noemde. Met die nieuwe werktuigen graven we naar de diepe banden tussen onze manieren van denken en hun behuizing in een biologisch apparaat dat door een specifieke evolutionaire geschiedenis vorm kreeg. En misschien bevinden we ons dicht bij de ontwikkeling van werkelijke antwoorden op eeuwenoude vragen over de aard van de gewaarwording, het denken en de wil. Na millennia van speculatie zijn de cognitieve wetenschappen misschien klaar om opheldering te brengen in de debatten over de menselijke natuur die voorheen het exclusieve domein van de filosofie vormden. Een gelijkaardig proces speelt zich af in de fysica, waar theorie en experiment terreinen in kaart brengen die ooit aan metafysici toebehoorden. Wat is causaliteit? Heerst het determinisme? Wat is de ultieme aard van materie en energie? Eindelijk zijn finale antwoorden op die vragen denkbaar, niet voortkomend vanonder de koortsige wenkbrauwen van geïsoleerde geleerden, maar vanuit het intersubjectieve domein van de wetenschap. We moeten bereid zijn antwoorden te ontvangen die we niet willen horen. En soms, zoals in de strijd tussen determinisme en vrije wil, zal het verdict misschien luiden dat filosofen van in het begin de vraag verkeerd hebben gesteld.

Op lange termijn falen voorspellingen altijd. Whitehead liet op zijn hierboven geciteerde vooruitziende observatie de verklaring volgen dat "indien wetenschap niet wil ontaarden in een mengelmoes van ad hoc hypothesen, ze filosofisch moet worden en haar fundamenten aan een diepgaande kritiek moet onderwerpen". De werkelijkheid draaide veeleer op het tegenovergestelde uit. Misschien zal de wetenschap de filosofie dwingen om haar fundamenten te bekritiseren en misschien zelfs om grote delen van het intellectueel territorium dat ze lang als het hare beschouwde, over te dragen.

Voor de filosofie is dat eigenlijk een positieve ontwikkeling. Er zullen zich volop uitdagingen voordoen in het uitwerken van de gevolgen van de nieuwe inzichten in de menselijke natuur die waarschijnlijk zullen ontstaan in het experimentele veld, en in het ontrafelen van de betekenis ervan. Op de vraag Wat is de mens? echter, een vraag zo oud dat ze een herformulering tart, wordt het antwoord misschien snel geleverd door de wetenschappen. De implicaties daarvan zijn enorm opwindend. En waar kunnen wij, als vrijzinnige humanisten, ons anders bevinden dan er middenin?

Website Free Inquiry Magazine

Tom Flynn, Uit ©Free Inquiry 2001, vol. 21 nr.2

Vertaling : Griet Vandermassen

 

Publicatiedatum
08-05-2001
Opgenomen in
Filosofie