Cryptozoölogie

01-01-2000

-

door
8 minuten
Leestijd:
In 1892 publiceerde de Nederlandse zoöloog A.C.Oudemans zijn monumentale werk The Great Sea-Serpent, het begin van het cryptozoölogisch onderzoek. Hoewel Oudemans' vakgenoten hem weghoonden, bleek dat er toch nog 'nieuwe' dieren te ontdekken vielen, bijvoorbeeld de Komodovaraan (1912) en de reuzenmuntjak (1997), een hertensoort in het regenwoud tussen Laos en Viëtnam. Geen van de dieren was echter cryptozoölogisch in die zin dat er al een montagetekening gemaakt en gepubliceerd was op grond van ooggetuigeverslagen.

Als de bijbel van de cryptozoölogie geldt het boek On the Track of Unknown Animals uit 1958 van de Belgische natuuronderzoeker Bernard Heuvelmans. Heuvelmans voert de talrijke waarnemingen van Yeti's, Nessies, Bigfoots, dinosauriërs, enzovoort terug op nog niet ontdekte diersoorten of overlevende prehistorische wezens. Tot de Internationale Vereniging voor Cryptozoölogie in Tucson/VS behoren 800 wetenschappers, waaronder 20 Duitsers. Critici verwijten cryptozoölogen mythen en vage waarnemingen te overschatten als een betrouwbare weergave van de realiteit. Destijds stelde Heuvelmans een lijst op van ongeveer 150 zogenaamde cryptiden, waarvan het werkelijke bestaan nog bewezen moet worden.

Op een diepte van 1000 meter, in de zogenaamde abyssale zone, verbergt zich een van de laatste raadsels van het dierenrijk: de reuzeninktvis. Geen enkele onderzoeker heeft het vermeende zeemonster waarrond cryptozoölogen ijverig legenden spinnen, ooit levend gezien.

Zacht schommelt het bootje van de vissers Theo Piccot en Daniël Squires op de golven voor de kust van Newfoundland. De netten zijn binnengehaald. Vers gevangen kabeljauw spartelt in grote kuipen. Plots ontwaren de mannen in het water iets wat er als wrakhout uitziet. Ze roeien erheen. Squires slaat een ijzeren haak in het vermeende wrakhout, om het naar zich toe te kunnen halen. Op hetzelfde ogenblik siddert de boot onder een geweldige, doffe slag. Vuistdikke vangarmen duiken op uit het water en slingeren zich rond het vaartuig. Met een dapperheid die zijn leeftijd ver te boven gaat grijpt de twaalfjarige zoon van Theo Piccot een bijl. Hij slaat verschillende keren toe - en ziet met een mengeling van walging en fascinatie hoe een afgehakte tentakel zich rond het dek windt. Ziedend schuim bruist op als het mysterieuze monster terugzinkt in de diepten van de Atlantische Oceaan. We schrijven het jaar 1873.
De geschokte vissers brengen de zes meter lange vangarm naar de Eerwaarde Moses Harvey, een hobbyist-natuuronderzoeker in het kleine oord St. John. "Ik was aangegrepen door ontzag", schrijft de dominee later in een zoölogietijdschrift: "Ik was nu de eigenaar van een van de zeldzaamste curiositeiten van het hele dierenrijk - een echte tentakel van de geheimzinnige reuzenkraak, waarvan de zoölogie het bestaan eeuwenlang in twijfel trok. " Slechts enkele jaren daarvoor, in 1857, werd de reuzeninktvis voor het eerst door de Deen Japetus Steenstrup omschreven als Architheutis monachus (vandaag: dux), aan de hand van een bij Aalbaek aangespoeld exemplaar.

2001: de Amerikaanse zoöloog en inktvisexpert Clyde Roper staat aan de kust van Nieuw-Zeeland en wijst naar de open zee. "Slechts twee kilometer verder, in het diepe water, leven deze dieren. Ze zouden echter evengoed buitenaardse wezens op de maan kunnen zijn." Meer dan 100 jaar zijn verstreken sinds een vermeend mythisch schepsel een heel normale biologische soort werd, of in elk geval een aanzet daartoe. Want op de aarde bestaat een plaats die, nagenoeg zoals de maan, ontoegankelijk koud en duister is. Een gitzwarte afgrond, waarin de eigenaardige lichten van bizarre wezens opflakkeren als sterrebeelden. Een wereld die 62% van de aardoppervlakte inneemt en toch moeilijker te onderzoeken is dan het heelal: de abyssale zone, de wereld van de diepzee. Al op 800 meter heerst totale duisternis. Hier verbergt zich een van de laatste grote raadsels van de zeeën: een geheimzinnige reus, die wij mensen zo goed als nooit levend te zien krijgen. "Waarschijnlijk weten we meer over de dinosauriërs dan over de reuzeninktvis", betreurt Clyde Roper. Sinds decennia zoekt de wetenschapper naar het grootste ongewervelde roofdier ter wereld. In de lente van 1999 keerde Roper van zijn derde grote expeditie naar het rijk van de eeuwige nacht terug. Met het onderzoeksschip van het Nationaal Instituut van Water en Atmosferisch Onderzoek, Kaharoa, en de eenmansduikboot Deep Rover dobberde hij twee maanden lang voor de kust van Nieuw-Zeeland. De zoektocht was echter vergeefs. "De reuzeninktvis blijft een vluchtig en toch reëel geheim van de diepte", schreef hij de laatste dag in zijn logboek.

We weten niet precies hoe lang ze leven, noch hoe groot ze worden, hoe snel ze zwemmen of hoe ze met soortgenoten communiceren. Veel gegevens moeten uit de anatomie en het gedrag van kleinere soorten afgeleid worden. Toch onderschatte zelfs de fantasierijke schrijver Jules Verne het wezen met de wetenschappelijke naam Architheutis daarbij aanzienlijk: "Het was een reuzenkraak van geweldige afmetingen, zo'n acht meter lang. Zijn reusachtige blauwgroene ogen staarden ons aan", zo laat de Franse schrijver het diepzeemonster in 20.000 mijlen onder zee op de duikboot Nautilus los. In werkelijkheid kunnen inktvissen "een maximale lengte van 45 meter bereiken", vermoedt Frederick A. Aldrich van het Zeewetenschappelijk Laboratorium van de Memorial University in Newfoundland. Het tot hiertoe grootste dier trof men in 1880 dood aan op het strand van de Bay of Islands voor Nieuw-Zeeland. Het mat zo'n 17 meter en woog een ton. Ongeveer 200 aangespoelde kadavers, enkele door vissers gevangen en door de netten zwaar toegetakelde, oude en daardoor trage exemplaren, alsook een paar bekken van reuzeninktvissen uit potvismagen - dat zijn de weinige fragmenten van de verwarrende puzzel die Architheutis heet. Plus een paar toevallige ontmoetingen.

J.D.Starky was een sleepnetvisser die aan het begin van de vorige eeuw de Indische Oceaan bevoer. Op een nacht staarde hij in gedachten verzonken in het donkere water, toen een rond licht voor hem opgloeide. "Plots werd ik mij ervan bewust dat ik van zeer nabij in de ogen van een reusachtige inktvis staarde. Ik schrik niet zo vlug, maar dit koude, boze en onverschrokken oog was direct op mij gericht. Ik heb noch voordien, noch daarna ooit iets gezien dat zo hypnotiserend en zo intelligent was."

Gedurende een kwartier fixeren de beide ongelijkaardige zeebewoners zich op elkaar. Dan lijkt de inktvis op te zwellen en zonder zichtbare inspanning verdwijnt hij terug in de nacht. Het is niet moeilijk te begrijpen dat de Architheutis aan cryptozoölogen die in monsters geloven, verschijnt als "de essentie van het zeemonster, dat waarschijnlijk voor meer mythen, fabels, fantasieën en ficties verantwoordelijk is dan alle andere zeemonsters samen", beweert de Amerikaanse auteur Richard Ellis. Daar bestaan echter geen voldoende aanwijzingen voor. De Franse mythenonderzoeker Michel Meurger toonde bijvoorbeeld aan dat de vele Scandinavische kraaksagen duidelijk niet door een gigantische inktvis geïnspireerd werden, maar door reusachtig uitvergrote fictieve kreeften of krabben - onvatbare monsters, zo groot als een eiland en gedacht als een vreemde mengeling van oever, zandbank, vulkaan en luchtspiegeling.

Ellis en het genootschap van de cryptologen hebben het evenzeer bij het verkeerde eind als ze de fragiele riemvis (Regalecus glesne) aanvoeren als "de oorzaak van de dramatische verhalen over zeeslangen". Hij zinkt immers passief loodrecht in zee en steekt geenszins zijn kop uit het water, omdat hij dan niet meer kan ademhalen. Ook het vraatzuchtige monster Scylla in Homerus' Odyssee ("Zie, het monster heeft twaalf afschuwelijke klauwen, en zes ongelooflijk lange halzen") heeft veeleer op fabeldieren uit het rijk van de fantasie betrekking.

In de herfst van 1998 verraste het tijdschrift mare zijn lezers met iets sensationeels. 480 meter onder de zeespiegel werpen twee journalisten van het blad toevallig "een blik in het oog van de Architheuthis: de reflectie van de schijnwerpers danst in de gitzwarte iris. De beenderloze Leviathan van de diepzee staart ons aan. Iedereen beseft het: de reuzenkraak daar buiten moet tegen de 20 meter lang zijn. Niemand spreekt het uit. Nagenoeg onverdraaglijk is dit onderzoekende oog, alsof een onbekende intelligentie de binnenkant van de kabine leegzuigt."

De reportage had echter één probleem: ze was uit de duim gezogen. Wel klopt het dat zeeonderzoekers zoals Jean-Michel Cousteau en Clyde Roper ook dit jaar blijven streven naar zo'n historische uitwisseling van blikken. Roper bracht al twee keer via een zuignap een onderwatercamera aan bij een potvis. De machtige tandwalvissen zijn de enige natuurlijke vijanden van de reuzeninktvis. Vrijwel elke potvis die in handen van walvisvangers valt, braakt in zijn doodstrijd reusachtige, met zuignappen bezette tentakels uit. Het huzarenstukje slaagde echter in beide gevallen slechts onvolledig. Toen de camera een tijd later weer aan het wateroppervlak opdook, ontwikkelden de wetenschappers opnamen die elke walvisonderzoeker in verrukking zou brengen. Alleen voor de fans van de Architheutis was niets te zien. Bij de tweede ronde registreerde het toestel toch op 700 meter diepte het gevecht tussen een pijlinktvis en een haai. De dieren waren allebei slechts een halve meter lang. Hun duel liet echter tenminste vermoeden hoe een schermutseling tussen een potvis van 20 meter en een reuzeninktvis zou kunnen aflopen.

"Op een dag", weet Roper stellig, "zal zich iemand opnieuw oog in oog met een reuzeninktvis bevinden". Tot dan houdt de Architheutis op 1000 meter diepte de uitkijk en wacht. Hij grijpt zijn slachtoffers in het eeuwige duister en beweegt zich geruisloos naar zijn volgende maaltijd. Twee van de tien vangarmen zijn langer en aan het uiteinde voorzien van een soort knots. Als dikke gummikabels snellen ze de prooi tegemoet om haar als met knijptangen te grijpen en naar de papegaaiachtige bek te voeren. De zeer gespecialiseerde rover legt de vissen stuk voor stuk neer en schuift ze via de met tanden versterkte tong de slokdarm binnen. Gadeslaan kunnen we hem daarbij niet. De ogen, zo groot als een bord, zien zo scherp dat hij alles in zijn omgeving kan overschouwen en elk net en elke duikboot kan ontwijken. Een opname van deze reus, mijmert de Amerikaanse auteur en vakman op gebied van zeedieren Richard Ellis, "blijft het laatste nog ongeschoten beeld". 

Vertaald door Griet Vandermassen

---------------------------------

Opmerkingen bij de vertaling (Nick Trachet)

  • 1. Nog een voorbeeld van een nieuw ontdekte diersoort is de okapi (Johnston, 1905).
  • 2. Cryptozooölogen halen de Latimeria chalumnae (de Coelacanth) als voorbeeld aan, maar eigenlijk werd die door gewone biologen uit East London en de Kaap ontdekt (Mrs Marjory Courtenay-Latimer & Prof. J.L.B. Smith). Niemand verwachtte op dat moment nog ergens een levende coelacanth aan te treffen.
  • 3. Architheutis is geen onbekende diersoort: er zijn tientallen specimens van bewaard in tal van musea (meestal stukken en brokken). Ze zijn wel degelijk levend beschreven. Hun fysiologie is gedeeltelijk bekend. Men weet zelfs dat ze niet lekker te zijn (teveel amonia in de weefsels).  Er zijn andere diersoorten die veel banaler klinken maar minder goed bestudeerd zijn dan de A. dux. Zo weet men bijvoorbeeld dat A. dux licht geeft (hij draagt zogenaamde photoforen). Dat komt trouwens bij heel wat soorten calamari en andere ‘fruits de mer’ voor. Reuzeninktvissen zijn gewoon onweerstaanbaar fascinerend, net zoals de grote witte haai (Carcharodon carchiaris) zelfs de meest droge squaloloog in vervoering kan brengen.
  • 4. De complete duisternis onder water begint op zo’n 80meter diepte en niet 800, zoals vermeld in het artikel.
  • 5. Cryptozoölogen zouden graag diersoorten erkend zien zonder dat er een type van gedeponeerd werd in een museum (met andere woorden: erkenning zonder harde feiten).
overgenomen uit externe bron
Publicatiedatum
01-01-2000