Bizarre buitenaardse bezoekers

Geschiedenis van de buitenaardse ufo-hypothese
23-06-2017

-

door verscheen in :
17 minuten
Leestijd:
Met “unidentified flying object” (UFO) verstaat men gewoonlijk iets dat aan de hemel wordt waargenomen en dat niet– althans niet meteen – kan worden geïdentificeerd met een bekend verschijnsel. De vraag of ufo’s “bestaan” is nogal misleidend. Niemand ontkent dat er geregeld mensen waarnemingen doen die ze niet kunnen verklaren. Uit onderzoek van deze waarnemingen blijkt dat de grote meerderhei wel degelijk geïdentificeerd kunnen worden met bekende fenomenen, die zelfs niet noodzakelijk uitzonderlijk zijn. Het gaat dan meestal om atmosferische verschijnselen (wolken, luchtspiegelingen, parhelische verschijnselen.. ), astronomische verschijnselen (planeten, meteoren) of objecten van menselijke fabricage (vliegtuigen, ballonnen, kunstmanen... ), maar ook om bedrog of hallucinaties. De vraag is of er achter de relatief kleine groep waarnemingen die niet verklaard konden worden iets schuilt dat ergens in strijd is met onze wetenschappelijke kennis.

Hoewel er uiteraard geen verklaring a priori bestaat, werden ufo’s al snel geassocieerd met tuigen van buitenaardse oorsprong. De term “UFO” ontstond in 1953, maar het fenomeen – en de associatie met buitenaardse tuigen – dateert van 1947. Dit jaar dus 70 jaar geleden. In die 70 jaar heeft de ufomanie ups en downs gekend. Sinds in 1990 de laatste grote ufo-golf plaatsvond – en dan nog wel in België – is de belangstelling van het grote publiek eerder flauw geworden, hoewel er kleine groepen van ufo-fanaten en ufologen actief blijven1 .

Kenneth Arnold

Het begint op 24 juni 1947. Die dag vliegt Kenneth Arnold, handelaar in bandblussystemen en piloot, met zijn privévliegtuig boven het noordwesten van de Verenigde Staten. In de buurt van de Mount Rainier in de staat Washington ziet hij een aantal mysterieuze objecten vliegen. Wat het zijn, weet hij niet. Hij is zwaar onder de indruk van zijn waarneming. De dag daarop stapt hij de redactie van een krant binnen in Pendelton, een stad in Oregon, en geeft zijn verhaal. Nog diezelfde dag verschijnt de krant het nieuws in grote koppen. In de uren en dagen die daarop volgen wordt hij door journalisten vanuit de VS en Canada bestormd en voor heel wat kranten is het frontpaginanieuws.

Wat Arnold gezien heeft, zo verteld hij, waren negen in de zon glinsterende objecten. Volgens zijn schatting moeten ze een snelheid van 2000 km per uur hebben gehad. De vorm kon hij niet zo goed waarnemen, maar ze waren min of meer schijfvormig met een puntvormige staaf en opvallend plat. Hij vergelijkt hun vorm met een taartplaat (pie plan) of met een schoteltje (saucer).

Een krant The Chicago Sun betitelt de objecten de volgende dag als flying saucers2, hoewel Arnold die term niet gebruikte. Later zal hij beweren dat hij verkeerd geciteerd werd. Hij zou gezegd hebben dat ze “op grillige wijze vlogen, zoals een schotel die je rakelings over het water gooit”, maar niet dat ze de vorm van een schotel hadden.

Hoe dan ook zijn de vliegende schotels geboren... ook al hadden ze aanvankelijk geen schotelvorm. Toch zullen er later ontelbare waarnemingen komen, en zelfs foto’s gemaakt worden van schotelvormige vliegende tuigen.

Nog belangrijker voor ons is dat Arnolds getuigenis in de media meteen een ophef veroorzaakt alsof het einde van de wereld aangebroken is. Een predikant zegt hem dat hij een voorbode van het Laatste Oordeel heeft gezien. Hij komt naar eigen zeggen een vrouw tegen die hem herkent en zegt “There’s the man who saw the men from Mars.” Inderdaad, twee dagen na het gebeuren zijn er al krantenkoppen die van mannen van Mars spreken. De volgende dagen krijgt hij reacties die ofwel een religieuze interpretatie geven ofwel zeggen dat het om buitenaardse bezoekers gaat. Op 7 juli vertelt hij daarover aan de krant Chicago Times, die daarover het volgende meldt:

“Hij zei dat de schijven bij het draaien rond pieken zulke abrupte bochten maakten dat het onmogelijk zou zijn voor menselijke piloten om de druk te hebben overleefd. Dus ook hij dekt dat ze van elders worden gecontroleerd, of het nu vanuit Mars Venus of onze eigen planeet is.” 3

Nog geen drie weken na zijn waarneming citeert Associated Press Arnold: “Als het leger geen verklaring heeft, moeten de schijven komen – en ik weet dat dit gek klinkt – van een andere planeet.”4 

Het jaar daarop verschijnt in Amerika een nieuw tijdschrift – Fate – gewijd aan het paranormale en andere bizarre verhalen. Een echt pseudowetenschappelijk blad, dat nog altijd bestaat. Het eerste artikel in het allereerste nummer is geschreven door Kenneth Arnold en heet “The Truth about Flying Saucers”. Opmerkelijk is dat het tijdschrift wordt uitgegeven door Raymond Palmer, die ook de uitgever is van Amazing Stories, een beroemd sciencefictiontijdschrift waarin bekende SF-auteurs als Isaac Asimov en Ursula Le Guin debuteerden.

Maar laat ons terugkeren naar 1947. Amper vier dagen na Arnolds vlucht worden er op drie verschillende plaatsen in de VS vliegende voorwerpen gezien door luchtmachtofficieren. In de weken die op Arnolds waarneming volgen, bereiken tientallen berichten over “vliegende schotels” de Amerikaanse pers. Voor het hele jaar door zullen dat er honderden worden. Het meest ophefmakende bericht dateert van 8 juli (dat is de dag na het artikel over Arnold in de Chicago Times !). Een krant uit het plaatsje Rosswell in Nieuw-Mexico, meldt dat een plaatselijke luchtmachtbasis de resten van een neergestorte vliegende schotel heeft gevonden. De luchtmachtbasis geeft diezelfde dag een persbericht uit waarin bevestigd wordt dat er een “vliegende schijf” is gevonden. De dag daarop wordt gezegd dat het om een weerballon ging. In feite betrof het resten van een militaire ballon waaraan een sonde hing die vanuit de stratosfeer kernontploffingen kon detecteren. Dat was een ultrageheim project, want het was de bedoeling hiermee te speuren naar kernproeven door de Sovjetunie. De ware aard van het tuig werd dus geheimgehouden. Die geheimdoenerij zou nog tientallen jaren later zorgen voor beweringen dat er een grote cover-up was gebeurd.

Hoe dan ook is het duidelijk dat vanaf dan vliegende schotels gekoppeld worden aan buitenaardse tuigen. Hoewel er alternatieve verklaringen de ronde deden, zoals geheime wapens, van de Sovjetunie, of misschien wel van de nazi’s die vanaf geheime basissen in Antarctica opereerden. Het is vooral de mogelijke band met de Sovjetunie die de Amerikaanse overheid ongerust maakt. We staan immers in 1947 aan het begin van de Koude Oorlog.

Al in september 1947 krijgt een onderdeel van de inlichtingendienst van de Amerikaanse luchtmacht opdracht om alle meldingen te bestuderen. Later krijgt die opdracht de naam “Project Sign”. Eigenlijk gaat het om niet meer dan een paar officieren op de WrightPatterson-basis in Dayton, Ohio, die alle informatie over ufo’s (het woord wordt pas later bedacht) verzamelen. Volgens ufo-fanaten zou deze ploeg in juli 1948 een soort verslag hebben opgesteld waarin stond dat de vliegende objecten interplanetaire ruimtetuigen waren. Diezelfde bronnen beweerden dat de stafchef van de luchtmacht die conclusie afwees en beval alle exemplaren van het rapport te vernietigen. De latere Condon-commissie (zie verder) heeft het bestaan van het dit “afgewezen” rapport niet kunnen verifiëren en meent dat – als het inderdaad werd verworpen – dit eerder was vanwege gebrek aan bewijzen.

Volgens ufo-fanaten was de afwijzing van het document een duidelijke vorm van cover-up. Als het was aanvaard, dan hadden “wij sinds 1948 geleefd met het besef dat wij door buitenaardse bezoekers worden bezocht5 , zo schreef de eertijds zeer in ufo’s geïnteresseerde Vlaamse auteur Julien Weverbergh in 1971. Als argument voor deze conclusie verwijst hij naar een brief van James E. Lipp, een onderzoeker van de Rand Corporation, aan de Amerikaanse luchtmacht (december 1948), waarin deze een overzicht geeft van de mogelijkheden van buitenaards leven en buitenaardse bezoeken. De meest opmerkelijke passage in de brief is een hypothese dat het opduiken van vliegende schotels een soort reactie zou zijn geweest op de explosie van de eerste atoombommen op aarde. Lipp merkte op dat de eerste twee atoomexplosies (Alamogordo in New Mexico en Hiroshima, beide in 1945) in principe zichtbaar zijn geweest op Mars, al zou het volgens hem voor Marsbewoners een “saaie sport” zijn om gedurende zeer lange tijd continu de aarde te observeren. Lipp besloot zijn bevindingen met de conclusie dat buitenaardse bezoeken in principe mogelijk zijn, maar zeer onwaarschijnlijk, en dat het verschijnen van de vliegende objecten van 1947 inconsistent waren met de vereisten voor ruimtereizen.

Hoewel Lipp dus helemaal niet achter die zogenaamde “afgewezen” conclusie stond, werd zijn brief later door mensen als Weverbergh voorgesteld als “het sluitstuk van het eindrapport van Project Sign (…) dat besloot dat UFO’s buitenaards zijn”6 . In werkelijkheid werd Lipps brief (die na de vermeende “afwijzing” is geschreven!) een bijlage van het echte eindrapport van Project Sign, dat er in februari 1949 kwam maar tot 1961 geheim bleef. De conclusie was niet meer dan een reeks aanbevelingen om het onderzoek van meldingen voort te zetten en te verruimen, hetgeen ook zou gebeuren. De betrokkenheid van wetenschappers als Lipp tonen aan dat men de mogelijkheid van een buitenaardse oorsprong wel degelijk ernstig bestudeerd heeft.7

In 1950 verschijnen de eerste boeken over vliegende schotels. Het meest opzienbarende is van Donald Keyhoe, oud-gevechtspiloot en auteur van fantastische verhalen8 . Er worden meer dan een half miljoen exemplaren van verkocht. Keyhoe zal de luchtmacht van cover-up beschuldigen. Intussen blijft het officieel onderzoek naar ufo’s aanslepen. Om een lang verhaal kort te maken: het wordt in 1969 besloten met een officieel rapport van een wetenschappelijke commissie van de universiteit van Colorado onder leiding van de fysicus Edward Condon. Dat Condon-rapport stelt dat de ufo’s geen bedreiging vormen voor de veiligheid van de Verenigde Staten en dat verder onderzoek ernaar niet de moeite is.9 De hypothese van buitenaardse ruimtetuigen wordt afgewezen. Dat zal nog tot een hele heisa leiden, zonder dat er nog echt iets nieuws voor de dag komt.

Illustratie van een boek van Luis Senarens met een vliegend tuig dat helemaal op de Albatros is geïnspireerd/

Voorgeschiedenis

De waarneming van 24 juni 1947 wordt vaak als het begin van het ufotijdperk beschouwd. Eigenlijk ten onrechte, maar wel typisch voor een wereld die gedomineerd wordt door de Amerikaanse media. Informatie die uit andere landen kwam werd en wordt genegeerd en blijft dan ook grotendeels onbekend.

Zelfs in de Verenigde Staten werden er de weken voor en meteen na Arnolds waarneming al onbekende objecten waargenomen. Die werden pas echt in de pers vermeld nadat Arnold de kranten had gehaald. Het jaar daarvoor, in 1946, was er bijvoorbeeld een echte ufo-golf in Zweden, die in de Europese pers enige aandacht kreeg. Maar toen sprak niemand van buitenaardse tuigen. Er werd wel een vergelijking gemaakt met de V-wapens die amper een jaar daarvoor nog door het zieltogende Derde Rijk op Antwerpen waren afgeschoten. Wat wellicht aantoont dat de interpretatie van dergelijke waarnemingen erg afhangt van de ervaring die men in zijn achterhoofd heeft.

De Albatros van Jules Verne

Maar ufo’s hebben een veel grotere voorgeschiedenis. We gaan hier niet in op voorbeelden uit een ver verleden, zoals vreemde beschrijvingen in het Oude Testament (met name Ezechiël) of afbeeldingen op oude middeleeuwse muurschilderingen, of op sommige vreemde waarnemingen die astronomen in vorige eeuwen verrichten. Die verschijnselen hebben pas in de twintigste eeuw het etiket “ufo” gekregen.

Anderzijds is er in de 19de eeuw al een echte ufo-golf avant la lettre geweest. We bedoelen de “luchtschepengolf” eind 19de eeuw in de Verenigde Staten. Toen verschenen er in de pers regelmatig berichten van vliegende tuigen die qua beschrijving enigszins deden denken aan bestuurbare ballons of luchtschepen, met de typische sigaarvorm; soms ook aan primitieve vliegtuigen. Alleen hadden er van die bestuurbare ballons op het eind van de 19de eeuw nog maar enkele zeer zeldzame prototypes gevlogen. Pas na 1900 kwamen ze echt in gebruik. En vliegtuigen die echt vlogen waren er nog niet…

Het is dus weinig waarschijnlijk dat de waarnemers van “luchtschepen” echte vliegende tuigen hebben gezien. Wellicht hebben ze bizarre waarnemingen als zodanig geïnterpreteerd. De waarnemers waren mogelijk niet zozeer geïnspireerd door die enkele prototypes, maar meer door de fictieliteratuur die er al bestond rond vliegende machines.

De Albatros spookt boven Parijs

In 1885 publiceerde de beroemde Franse schrijver Jules Verne de roman Robur le conquérant. Daarin beschrijft hij een soort reusachtige helikopter, de Albatros, een van hefschroeven voorzien scheepsvormig gevaarte, waarmee de geheimzinnige Robur grote afstanden in de lucht aflegt. Dit “lucht-schip” doet met zijn verschijning, zijn elektrische lichten en zelfs trompetmuziek heel wat mensen schrikken. Kortom, het speelt voor ufo! Bij één gebeurtenis worden er vanaf het tuig zelfs bommen uitgeworpen en een kanon afgevuurd. De Albatros doet nogal denken aan de spookluchtschepen boven de VS en men heeft zich afgevraagd of Jules Verne zich daardoor liet inspireren. Er zijn echter geen aanwijzingen hiervoor en de roman werd jaren voor de grote luchtschepengolf geschreven. Het thema van het boek is het aantonen dat vliegende machines zwaarder dan lucht de toekomst voor de luchtvaart hebben, en niet een verklaring voor onbekende vliegende voorwerpen.10

Omgekeerd is het wel mogelijk dat de waarnemingen van spookluchtschepen geïnspireerd zijn door het door Verne bedachte vliegende schip. Niet alleen door de roman Robur zelf - Vernes boeken werden in de Verenigde Staten overigens gretig gelezen - maar nog meer door de vele nabootsingen ervan. Er waren zowat overal, en zeker in Amerika, auteurs die Jules Verne imiteerden en vrijwel plagieerden. Hun werk verscheen meestal in zeer goedkope uitgaven die een zeer grote verspreiding kenden. De belangrijkste van deze nu vrijwel vergeten epigonen is wellicht Luis Senarens, wel eens de “Amerikaanse Jules Verne” genoemd, Hij schreef meer dan 300 stationsromans. Verhalen over grote vliegende machines waren bij het grote publiek in de VS eind 19de eeuw breed verspreid en het is dus best mogelijk dat bizarre waarnemingen aan de hemel in die zin werden geïnterpreteerd.11 Daarnaast waren er ook min of meer ernstige publicaties waarin over de mogelijkheid van vliegtuigen in de nabije toekomst werd gesproken. Kortom, wie iets vreemds aan de hemel zag, kon gemakkelijk daaraan denken.

Besluit

Wat Kenneth Arnold die bewuste dag in 1947 zag, weten we niet met zekerheid. Er zijn verscheidene hypotheses geformuleerd door skeptisch ingestelde onderzoekers: luchtspiegelingen, vogels, wolken, meteoren, zelfs waterdruppels op het venster van zijn vliegtuig. Hoe dan ook zijn deze “eenvoudige” verklaringen een stuk plausibeler.

Bronnen

  1. Ufologen zijn mensen die ufo-waarnemingen min of meer serieus bestuderen. Daarnaast noem ik “ufo-fanaten” lieden die geloven dat er achter ufo’s grote mysteries verborgen liggen.
  2. De titel is: “Supersonic Flying Saucers Sigthted by Idaho Pilot”.
  3. “He said discs were making turns so abruptly in rounding peaks that it would have been impossible for human pilots inside to have survived the pressure. So, he too thinks they are controlled from elsewhere, regardless of whether it’s from Mars, Venus, or our own planet.”
  4. If the Army has no explanation the disks must be -- ‘and I know this sounds crazy’ -- from another planet.
  5. Julien Weverbergh en Ion Hobana : UFO’s in Oost en West deel I, p. 94.
  6. Idem
  7. Condon Report pp. 849-851
  8. The Flying Saucers Are Real (1950)
  9. Het Condon-rapport is integraal te raadplegen op http://files.ncas.org/condon/
  10. Er is een duidelijke gelijkenis tussen Robur met zijn Albatros en kapitein Nemo met zijn onderzeeër de Nautilus in Vernes veel bekendere roman Vingt mille lieux sous les mers (1870). De Nautilus wordt voor de buitenwereld aanvankelijk aanzien als een zeemonster. Daarmee bedoelde Verne niet dat verhalen over zeemonsters konden verklaard worden door het bestaan van onderzeeërs!

Zie hierover de blog van Ron Miller http://io9.gizmodo.com/that-time-jules-verne-caused-a-ufo-scare-453662253

 

MARSBEWONERS

Tekening van een spookluchtschip uit de krant The Saint Paul Globe (18 97) waarin de vraag gesteld word of het om een bezoeker van Mars gaat.

De Italiaanse astronoom Giovanni Schiaparelli nam in 1877 op de oppervlakte van Mars rechtlijnige formaties waar, die hij canali doopte, hoewel hij daarmee niet bedoelde dat het om waterlopen zou gaan (het was eerder een analogie met gewoonte om vlakten op de Maan “zeeën” te noemen). Toch begonnen sommigen te geloven dat het om aangelegde irrigatiekanalen ging om water van de smeltende poolkappen aan te voeren. De Franse astronoom en wetenschapspopularisator Camille Flammarion lanceerde in 1892 de theorie dat Mars bewoond werd door een “aan ons superieur ras”. De meest bekende voorvechter van deze theorie werd de Amerikaan Percival Lowell die jarenlang de kanalen bestudeerde, in kaart bracht en er boeken over schreef. Hij meende dat Mars een “stervende” planeet was, waar het leven door uitdroging werd bedreigd en dat ze de kanalen hadden gegraven om dit te verhinderen.

Andere astronomen zagen echter geen kanalen en er bestond twijfel of ze wel echt bestonden. Pas tientallen jaren later kon definitief worden aangetoond dat de waargenomen “kanalen” niets anders waren dan optische illusies en nu weten we dat het oppervlak van Mars één grote woestijn is. Intussen was het geloof in Marsbewoners sterk verspreid geraakt. Zeker in de fictieliteratuur. Lowells opvattingen zorgden al snel voor inspiratie voor enkele romans. De meest invloedrijke is natuurlijk War of the Worlds van de Engelsman H.G. Wells, dat nog bekender werd door verfilmingen en het daarop gebaseerde radio-luisterspel dat ooit paniek veroorzaakte. Wells begon eraan te schrijven in 1895, het jaar dat Lowells eerste boek over Mars verscheen.

War of the Worlds verscheen in 1898, het laatste jaar van de grote “luchtschepengolf”. Een jaar daarvoor al speculeerden twee Amerikaanse kranten dat de spookluchtschepen wel eens van Mars afkomstig zouden kunnen zijn. Ook in een minder bekende luchtschepengolf rond 1909 werd de mogelijkheid van een Martiaans ruimteschip geopperd.

De spookluchtschepen verdwenen uit de belangstelling toen vliegtuigen een algemeen verschijnsel werden, maar de verhalen over Marsbewoners werden steeds populairder. Zeer bekend werd de verhalencyclus Barsoom van de Amerikaan Edgar Rice Burroughs, met John Carter als voornaamste held. John Carter zou later nog als stripfiguur worden opgevoerd. Eerder kwamen Marsbewoners ook nog voor in Amerikaanse ruimtestripreeksen als Buck Rogers (vanaf 1929) en vooral Flash Gordon (vanaf 1934). De strips van Flash Gordon waren ook In Europa populair. Deze romans, en zeker de strips, werden door enorm veel mensen gelezen. Ze verschenen in dagbladen. In de jaren 1940 had iedereen wel eens een strip over Marsbewoners gezien.

Is het te verwonderen dat er zo snel nadat de waarneming van Kenneth Arnold in de kranten stond, er al over Marsbewoners werd gesproken? Arnold zelf zei twee dagen later: “De helft van de mensen bekijkt me als een combinatie van Einstein, Flash Gordon en een gek.”

We weten nu dat Marsbewoners niet bestaan en de verhalen over Flash Gordon en dergelijke zijn niet meer dan een zeer gecommercialiseerde vorm van fantastische massalectuur, zonder enige wetenschappelijke ondersteuning. Toch lijkt het dat soort verhaaltjes te zijn die aan de basis staan van de zo hardnekkig ondersteunde opvatting dat ufo’s buitenaardse ruimtetuigen zijn.

Authors
Tim Trachet
Publicatiedatum
23-06-2017