Bevolkingsgroei is het probleem niet

Lezers reageren op voorpublicatie uit ‘Ecomodernisme’
bevolkingsgroei
23-06-2017

-

door verscheen in :
27 minuten
Leestijd:
Met interesse las Arnout D’Haese het artikel over bevolkingsgroei. Bevolkingsgroei is het pro-bleem niet in het lentenummer van Wonder en is gheen wonder. “De ietwat provocerende titel zette meteen de toon: dit artikel betoogt dat overbevolking een fictief probleem is. Hoewel het artikel een aantal interessante stellingen brengt, vond ik de argumentatie uiteindelijk toch tekort schieten.” schrijft Arnout D’Haese aan de Wonder-redactie. Bij deze zijn wederwoord.

Het taboe van overbevolking en historisch perspectief

Het artikel start met de paradox van het taboe rond overbevolking: iedereen heeft al gehoord van overbevolking, en de stelling dat er maatregelen nodig zijn, is eveneens vrij breed gekend. Toch beweren aanhangers van de overbevolkingsstelling dat er een taboesfeertje rond de hele problematiek hangt. Hoe kunnen we dit verklaren? Mijn inziens is hier een NIMBY-achtig mechanisme aan het werk: wanneer iemand zegt dat er nood is aan geboorteregulering, wordt dit zelden concreet gemaakt en wordt vaak bedoeld dat een ander maar minder kinderen moet krijgen. Die ander is niet zelden een inwoner van een derdewereldland waar de bevolking snel groeit, waardoor de oproep voor geboorteregulering handig kan samenvallen met antiimmigratiegevoelens en meteen ook de nood aan eigen engagement wegneemt.

Maak echter een voorstel voor geboorteregulering concreet in het hier en nu, of formuleer een persoonlijk engagement, en kijk hoeveel tegenkanting er komt. Wanneer bijvoorbeeld Freddy Thielemans (PS, toenmalig burgemeester van Brussel) in 2012 stelde dat “geboortebeperking bespreekbaar moet zijn”, werd hij meteen langs alle kanten aangevallen en ook vanuit zijn eigen partij teruggefloten - zijn voorstel was zelfs nog niet eens concreet. Uiteraard reageren mensen overal ter wereld ongeveer gelijkaardig: mensen in de derde wereld kunnen zeer terecht opmerken dat de geïndustrialiseerde landen vaak zeer dicht bevolkt zijn en bovendien per capita een veel groter materiaal- en energieverbruik hebben, dus waarom zouden zij zich moeten inhouden en niet die rijke Westerlingen? Als het overbevolkingsprobleem aangepakt wordt, dan heeft dit enkel kans op slagen wanneer we dit op mondiale schaal doen. Analoog met klimaatakkoorden, of akkoorden om massavernietigingswapens aan banden te leggen: door middel van wederzijds overleg en bindende, concrete doelstellingen.

ecomodernisme

De auteurs geven een vrij gedetailleerd overzicht van het denken en handelen rond overbevolking in de recente geschiedenis, al is dit overzicht vrij eenzijdig negatief. Er wordt veel nadruk gelegd op de mensenrechtenschendingen gepleegd in het kader van fertiliteitsreductieprogramma’s in China en India. Hoewel het uiteraard terecht is dat deze wantoestanden aangeklaagd worden, mag hierbij de context van deze landen niet uit het oog verloren worden. Beide landen waren in die periode alles behalve welvarend en, China in het bijzonder, staan niet gekend voor hun groot respect voor de mensenrechten of de prima zorg die zij verstrekken aan hun burgers.

In China bijvoorbeeld is het éénkindbeleid een eerste keer ingevoerd ten tijde van de Culturele Revolutie, kort na de hongersnood tijdens de Grote Sprong Voorwaarts. De uiteindelijke dodentol van deze turbulente periode zullen we nooit exact kennen, maar schattingen lopen uiteen van 15 tot 45 miljoen doden - de laagste schattingen zijn de officiële cijfers. Hoeft het te verbazen dat er in die omstandigheden een totaal gebrek was aan respect voor de mensenrechten? Er zijn namelijk ook voorbeelden van gebieden waar een fertiliteitsreductie op vreedzame wijze werd gestuurd. In Singapore bijvoorbeeld, werd de bevolking via verlofstelsels, belastingsvoor- en nadelen, sterilisatiepremies en gesubsidieerde woningen tot de jaren 1980 gestuurd richting gezinnen van maximaal twee kinderen. Een ander voorbeeld is de Indiaanse deelstaat Kerala, waar dankzij vrouwenemancipatie, gezondheidszorg en onderwijs de fertiliteit al sinds 1987 onder het vervangingsniveau gedoken is, in tegenstelling tot India in het geheel. Hoewel dit laatste klinkt als het klassieke, Westerse recept voor fertiliteitsreductie is Kerala op andere vlakken een uitzondering: de fertiliteitsreductie ging niet gepaard met sterke economische groei, en ook nu kent de staat een hoge werkloosheid, inclusief onder hoogopgeleiden1. Dit laatste voorbeeld toont hoe zelfs in derdewereldlanden op vreedzame wijze ingegrepen kan worden in te hoge fertiliteit.

Zijn we dan met teveel? Het antwoord hangt af van de invalshoek. Het artikel is expliciet antropocentrisch en belicht deze vraag alleen vanuit menselijk perspectief. Het klopt volledig dat de mensheid nog nooit zo welvarend en vredelievend was als vandaag. De afgelopen 250 jaar hebben ook het ongelijk van Malthus bewezen: onze voedselproductie en, meer algemeen, economische productiviteit zijn net zoals onze aantallen exponentieel gegroeid. Ze groeiden zelfs sneller dan de bevolking, daar waar Malthus stelde dat dit onmogelijk was. Het argument van een te grote milieu-impact wordt echter simpelweg weggezet als “een modieuze rechtvaardiging ... voor een oud vooroordeel”. Het kan best zijn dat Malthus het bij het verkeerde eind had, maar dat maakt nog niet dat het ecologische argument gewoon op diezelfde hoop van onterecht pessimisme gegooid mag worden. De enorme impact van de mensheid op ons milieu evenals onze huidige sterke afhankelijkheid van fossiele energie en uitputbare grondstoffen zijn wel degelijk zeer valabele argumenten voor een matiging van onze aantallen. Ik had van een artikel dat stelt “het nieuwe denken over groen en groei” wel een iets bredere kijk verwacht: een antropocentrische benadering die onze milieu-impact negeert, dat klinkt behoorlijk als een business-as-usual scenario.

De milieu-impact van 7,5 miljard mensen

Het is geenszins de bedoeling in deze paragraaf een exhaustieve bespreking te brengen van de vele manieren waarop de mensheid de biosfeer beïnvloedt. Aangezien het artikel menselijk landgebruik aanraakt, lijkt het me opportuun hier wat dieper op in te gaan.In het artikel worden verschillende oppervlaktes berekend: wat als iedereen rechtstaat op één vierkante meter? Wat als iedereen in groepjes van vier in een gemiddeld Nederlands huisje+tuintje van een kleine 250 vierkante meter woont? Deze berekeningen zijn echter volledig zinloos. De belangrijkste slokop van landoppervlakte en zoet water is met stip op één onze landbouw, en het verschil met het huisje-tuintje scenario is enkele grootte ordes. Zo is de thermodynamisch minimale oppervlakte nodig om één volwassene te voeden ongeveer 1000 vierkante meter. Hierbij wordt uitgegaan van intensieve, conventionele landbouw die 2 oogsten per jaar voortbrengt van energiedichte bulkgewassen (bv. granen, sojabonen), met de productie van minimale hoeveelheden dierlijke producten op de oogstresten van die gewassen. Dit is het soort dieet waar de armsten der aarde op overleven: zetmeel- en eiwitrijke granen en peulen, met sporadisch een stukje vlees2.

Eet je graag meer vlees? Eet je ook graag groenten en fruit? Dan schiet het landverbruik omhoog, tot zelfs enkele hectaren per persoon, wegens de inefficiëntie van vleesproductie en de lagere calorie-inhoud van groenten en fruit in vergelijking met bulkgewassen. Nu eet er niemand graag dag na dag granen-bonen-pap: het eerste wat er gebeurt wanneer mensen uit de armoede geraken, is een stijging van hun vleesconsumptie gevolgd door meer diverse consumptie van groenten en fruit2. Door simpelweg landbouw in rekening te brengen, is het landgebruik gestegen van 60 vierkante meter per persoon in het huisje-tuintje scenario naar duizenden tot zelfs tienduizenden vierkante meters per persoon (sterk afhankelijk van vleesconsumptie). Op globale schaal is ons landgebruik voor landbouw overduidelijk: zo’n 40% van alle land op aarde wordt nu voor landbouw aangewend3. Tel daar nog eens bij: de bebouwde oppervlakte en op andere manieren door de mens gewijzigde land, en dan komt de door de mensheid ingepalmde ruimte op ongeveer 50%4. Dan is er toch nog 50% over? In de overige 50% zitten onder andere alle woestijnen, hooggebergte en arctische toendra: voor landbouw en bewoning onbruikbaar.

strand

Er zitten ook nog restjes regenwoud in, die in sneltempo omgezet worden in akkers of palmolieplantages. In sommige klimaatzones daarentegen is de transformatie de facto 100%, wanneer deze zeer toegankelijk zijn voor landbouw. Kijken we bijvoorbeeld even naar West-Europa, onze eigen streek, waar de mensheid al enkele duizenden jaren aan landbouw doet en waar de industriële revolutie begonnen is. In heel West-Europa is geen restje oerbos of oorspronkelijk moeras meer te vinden: alles, tot de laatste vierkante meter, is cultuurlandschap - zelfs onze natuurgebieden. Dit alles is het gevolg van één enkele diersoort op slechts enkele eeuwen tijd. Nog steeds geen reden om onze groei in vraag te stellen? Momenteel is de belangrijkste consequentie van onze onstilbare honger naar meer land een zelden geziene afname in biodiversiteit. Biodiversiteitsverlies is spijtig genoeg ook irreversibel: elke soort die uitsterft, is voorgoed verdwenen. Elke soort die net niet volledig uitsterft, ondergaat irreversibele genetische schade door de sterke daling van hun genetische diversiteit. Deze afname is zodanig uitgesproken, dat er gesproken wordt van een zesde mass extinction event5. Vorige dergelijke events werden uitgelokt door komeetinslagen of extreme vulkanische activiteit, kwestie van de schaal even te schetsen. De mensheid was als jager-verzamelaar al betrokken bij het verdwijnen van het grootste deel van de megafauna (dieren zwaarder dan een volwassen mens)6, maar de laatste decennia zijn we er pas echt aan begonnen. Tussen 1970 en 2012 zijn populaties van alle gewervelden gemiddeld 58% achteruit gegaan7, en intussen staan tussen een kwart en de helft van alle zoogdier-, koraal-, haaien-, amfibieën- en reptielensoorten op de rode lijst als bedreigde diersoort8.

De voornaamste reden voor hun achteruitgang? Habitatverlies en habitatversnippering, wat niet hoeft te verbazen gezien de grote ruimtelijke druk van onze landbouw. Kijken we opnieuw naar onze eigen streek, dan kunnen we die uitstervingsgolf overduidelijk zien. De lage landen zijn zeer dichtbevolkt, waardoor er geen plaats is voor grote natuurgebieden. Daardoor vallen alle ietwat grotere zoogdieren al af: die trekken het niet in parkjes van een paar honderden hectaren. Maar ook heel veel kleinere diersoorten hebben het bij ons moeilijk: ze zijn gedwongen te overleven in kleine relictpopulaties, afgesneden van naburige populaties door drukke wegen en zones met intensieve landbouw. Die maïsakker ziet er dan misschien wel groen uit, op ecologisch vlak is dat een woestijn en een effectieve barrière tegen migratie van kleine, weinig mobiele diersoorten. In die kleine relictpopulaties is er meer kans op inteelt, en is er ook een grotere kans op ineenstorting van de populatie door bijvoorbeeld slecht weer, ziekte of fluctuaties in voedselaanbod. Eens een bepaalde relictpopulatie verdwenen is, kan die biotoop niet opnieuw gekoloniseerd worden door naburige populaties omwille van onze barrières, wat een gestage daling van de biodiversiteit veroorzaakt. Samengevat kunnen we stellen dat er vanuit antropocentrisch standpunt geen probleem is: de lage landen bieden de mens alles wat hij nodig heeft, en we genieten hier van een hoge levensstandaard. Voor nagenoeg alle wilde organismen is de levensstandaard hier echter erbarmelijk.

Het vervolg ?

Er is nog niet direct beterschap in zicht: de wereldbevolking groeit nog steeds zeer snel aan. Een groeisnelheid van 1,1% per jaar klinkt op het eerste zicht weinig indrukwekkend, maar dit impliceert een verdubbeling elke 63 jaar. Omdat we reeds met 7,5 miljard mensen zijn, is die 1,1% gelijk aan zo’n 82 miljoen mensen. Met andere woorden: het is alsof er elk jaar een land ter grootte van Duitsland bij komt op Aarde. Dagelijkse aangroei: ongeveer 230 000, bijna evenveel als alle Gentenaars! Elke 13 jaar: 1 miljard mensen erbij. Elke seconde: 3 mensen erbij. Hoewel de relatieve groeisnelheid sterk is afgenomen in de afgelopen halve eeuw, is ons aantal tegelijk sterk gegroeid. Daardoor is de aangroei in absolute cijfers al decennia stabiel: de afname van de fertiliteit wordt teniet gedaan door onze grotere populatie. Al sedert begin de jaren 1980 fluctueert onze aangroei rond de 80 miljoen per jaar, met zelfs uitschieters tot 90 miljoen per jaar in het begin van de jaren 19909.

De globale fertiliteit is kort na Wereldoorlog II gepiekt, om vervolgens een daling in te zetten. Dit wordt geïllustreerd in figuur 110, die de globale fertiliteit vanaf 1960 tot nu toont. Na een initiële snelle daling in de jaren 1970 is de daling vertraagd, om dan zeker het afgelopen decennium nog slechts zeer langzaam te dalen. Het vervangingsniveau ligt tussen 2,1 en 2,3 kinderen per vrouw, afhankelijk van de mortaliteit in de leeftijdscategorieën van boorling tot aan het einde van de vruchtbare jaren van de vrouw; dit is aangegeven als de grijze zone in de grafiek. Het is duidelijk dat op dit ogenblik, met een fertiliteit van 2,45, de bevolking nog steeds exponentieel groeit. Volgens de VN zal het nog tot diep in de tweede helft van de eeuw duren voor de fertiliteit het vervangingsniveau bereikt. Maar ook dan zal de bevolking niet onmiddellijk dalen: de bevolking heeft een zeker “moment” (in de fysische betekenis): we leven lang en krijgen pas op relatief late leeftijd kinderen, waardoor er een vertraging van decennia zit tussen een fertiliteitsdaling en een bevolkingskrimp. Dit is bijvoorbeeld duidelijk zichtbaar in China: door het één kind-beleid is de fertiliteit al meer dan een generatie lager dan het vervangingsniveau, en toch groeit de Chinese bevolking nog steeds in absolute cijfers. Aangezien de globale fertiliteit in de buurt begint te komen van het vervangingsniveau, kunnen kleine onvoorziene veranderingen grote effecten hebben op lange termijn voorspellingen: in de toekomst kijken is onmogelijk. Maar, gezien het grote moment van bevolkingsgroei, is het zeer onwaarschijnlijk dat in de komende eeuw onze bevolking effectief zal dalen. Meer nog, zelfs zeer grote rampen zoals wereldwijde pandemieën of een nieuwe wereldoorlog zouden geen significant effect hebben op onze aantallen11. Voorstanders van de stelling dat bevolkingsgroei geen probleem is, laten vaak uitschijnen dat onze groei zo goed als stilgevallen is. Dit is duidelijk niet het geval: de bevolkingsgroei is in absolute cijfers nog steeds verschroeiend hoog, en ook onze fertiliteit - de drijvende kracht achter deze groei - zit nog steeds boven het vervangingsniveau. Zonder garantie dat die fertiliteit op korte termijn daalt tot onder het vervangingsniveau.

Illustratie 1: Gemiddelde globale fertiliteit tussen 1960 en 2015.

Zal de fertiliteit langzaam maar zeker blijven dalen? De correlatie tussen stijgende levensstandaard en dalende fertiliteit is gekend, maar dit is geen lineair verband. Wanneer mensen uit abjecte armoede klimmen, daalt de fertiliteit snel: niemand kiest ervoor om 8 kinderen te krijgen waarvan slechts de helft hun kindertijd overleeft. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat bij zeer hoge levensstandaard de fertiliteit opnieuw kan stijgen12: werkzekerheid en genereuze verlofstelsels maken dat koppels het zich kunnen veroorloven om (meer) kinderen te krijgen zonder in te boeten aan levenskwaliteit. Maar ook in armere landen kan de fertiliteit opnieuw stijgen. Dit is bijvoor beeld het geval in Egypte, waar sedert de Arabische Lente de dalende trend in fertiliteit omgebogen is: op enkele jaren tijd steeg deze van ongeveer 3 naar 3,5 kinderen per vrouw. Deze stijging was voornamelijk te wijten aan onvoldoende financiering voor programma’s voor gezinsplanning, gecombineerd met een grotere invloed van conservatieve islamitische organisaties, zoals de Moslimbroeders13. Hier wil ik ook nog een evolutionair argument aan toevoegen: de beschikbaarheid van voorbehoedsmiddelen en een verlaging van sociale en religieuze druk ten voordele van grote gezinnen zijn zeer recente fenomenen - en bijlange nog niet globaal verspreid. Dit impliceert dat mensen tot voor kort niet eens een grote voortplantingsdrift nodig hadden om toch een groot gezin te hebben, ze hadden simpelweg geen keuze. Tegenwoordig is het stichten van een gezin en het aantal kinderen daarin een vrije keuze geworden, en kan er dus een negatieve selectie plaatsvinden tegen mensen met een lage voortplantingsdrift en vice versa. Nu is de mens veel te complex om gedrag simpelweg toe te schrijven aan genetische determinatie, maar ons gedrag wordt toch gedeeltelijk genetisch gestuurd - in het geval van fertiliteit zou dit in maatschappijen post-demografische transitie zo’n 20% zijn, afgaande op Finse data14. Wanneer fertiliteit volledig een vrije keuze zou zijn (met andere woorden: de maatschappij verplicht niemand tot voortplanting, maar remt ook op geen enkele manier mensen af om meer kinderen te krijgen), zou het evolutionair gezien dus logisch zijn dat fertiliteit langzaam opnieuw stijgt. Het is belangrijk in gedachten te houden dat onze huidige lage fertiliteit kunstmatig is: dit hebben we volledig te danken aan moedwillige, technologische interventie - in de vrije natuur probeert elk organisme zich zoveel mogelijk voort te planten en is de rem op populatiegroei een hoge mortaliteit eerder dan een lage fertiliteit.

The devil is in the details

Voorzien in de behoeften van een steeds toenemend aantal mensen stelt ons voor aanzienlijke uitdagingen, nog los van de milieuschade die eerder belicht werd. De uitdagingen zijn enorm, en werden evenmin aangeraakt in het artikel “Bevolkingsgroei is het probleem niet”. De standaardrepliek van technologische optimisten op deze uitdagingen is dat we wel een oplossing zullen vinden, omdat we in het verleden ook altijd al een oplossing gevonden hebben. Onze inventiviteit is niet te onderschatten, maar toch deel ik dat optimisme niet. De belangrijkste reden daarvoor is dat eerdere technologische oplossingen bestonden uit energie- en materiaal-intensieve processen, gevoed door niet-hernieuwbare bronnen. De uitdagingen waar we nu tegenaan kijken, zijn juist gerelateerd aan de uitputbaarheid van die bronnen. Dit argument zal ik kort illustreren aan de hand van voedselproductie, dat ook sterk gelinkt is aan ons energieverbruik. Aangezien quasi alle voor de landbouw geschikt land reeds door de mens gekoloniseerd is, en omdat er hiervan ook land verloren gaat aan onder andere bebouwing, verzilting en verdroging, moet er steeds meer voedsel per hectare geproduceerd worden. Tot nu toe konden we de voedselproductie per hectare sneller laten stijgen dan er land verloren ging en er mensen bijkwamen, waardoor de per capita voedselproductie kon stijgen terwijl het landbouwareaal stagneerde. Er zitten echter thermodynamische grenzen aan deze productiviteitsstijging, die voor heel wat gewassen in zicht komen2, waardoor ook hier gesproken kan worden van een piek, analoog aan fossiele brandstoffen15.

Deze hoge productiviteit hebben we deels te danken aan gewasveredeling, maar ook aan kunstmest, pesticiden en fossiele energie. Fosfaat en kalium, twee macronutriënten onontbeerlijk voor plantengroei en ingrediënten van kunstmest, worden tegenwoordig ontgonnen uit niet-hernieuwbare ertsen. Tot aan de industriële revolutie was dit niet het geval: de recyclage van organisch afval, inclusief menselijke mest, voorzag de nodige nutriënten. Vooral fosfaat kan voor problemen gaan zorgen: er is geen gesloten kringloop meer in de biosfeer voor dit materiaal - die was er ooit wel in de vorm van migrerende vissen, zeezoogdieren en zeevogels. De mens heeft die cyclus echter vernietigd door overbevissing en habitatverlies16. Eens fosfaat uitgespoeld is richting oceaan, bindt het sterk met mineralen op de zeebodem en zijn we dit voorgoed kwijt. De voornaamste verliespost van fosfaat richting oceaan is bodemerosie17, ten gevolge van intensieve landbouw. Erosiemilderende maatregelen - zoals niet-geploegde bufferstroken rond akkers, meer organisch materiaal ingewerkt in de bodem, minder intensieve bodembewerking - zijn vrij eenvoudig te implementeren2, maar kosten productiecapaciteit. Met andere woorden: dit probleem zou snel verholpen kunnen worden als er minder monden te voeden waren. We zouden het ons dan kunnen permitteren om aan minder intensieve landbouw te doen en de druk op niet-hernieuwbare ertsen zou dalen.

Onze voedselvoorziening verbruikt ook grote hoeveelheden fossiele energie: productie, distributie, bewaring, bereiding - het kost allemaal energie, nog steeds grotendeels fossiel en dus eindig. Het derde macronutriënt in kunstmest naast kalium en fosfaat, gebonden stikstof, wordt geproduceerd door middel van grote hoeveelheden aardgas via het Haber-Boschproces. Fossiele brandstoffen vervangen is wenselijk maar blijkt moeilijk te zijn. Een economisch en technologisch goede energiebron moet een voldoende hoge productiecapaciteit en een hoge energiedensiteit hebben, en op vraag beschikbaar zijn. Spijtig genoeg voldoet geen enkele alternatieve energiebron aan die drie criteria. Zonne- en windenergie bijvoorbeeld zijn in gigantische hoeveelheden aanwezig, maar hebben een lage energiedensiteit en zijn intermittent voorradig - ze zijn dus moeilijk te oogsten en je kan er niet op vertrouwen. In het geval van waterkracht en biomassa is het omgekeerde waar: zowel de energiedensiteit als beschikbaarheid op vraag zijn goed, maar de productiecapaciteit is zeer beperkt. Dat alternatieve energiebronnen kampen met gebrekkige productiecapaciteit en (tot op zekere hoogte) energiedensiteit is echter evenzeer te wijten aan onze vraag, en dus onrechtstreeks aan onze aantallen - deze bronnen zouden voor een kleiner aantal consumenten wel toereikend kunnen zijn. Deze afhankelijkheid van niet-hernieuwbare grondstoffen en energie is het gevolg van onze hoge aantallen: onze noden overstijgen sinds de industriële revolutie de beschikbaarheid van energie en nutriënten aanwezig in de biosfeer. Het is belangrijk hierbij op te merken dat ons gebruik van deze fossiele bronnen tegenwoordig geen keuze meer is - zonder kunstmest en fossiele energie zijn intensieve landbouw en globale voedseldistributie onmogelijk en zouden we verhongeren.

Hoeveel tijd rest er ons nog? Zowel voor fossiele energie als fosfaat kunnen we waarschijnlijk nog wel enkele eeuwen verder voor alles op is, bij huidig gebruik. Voorspellingen maken is natuurlijk moeilijk, in beide richtingen. Enerzijds groeit de wereldbevolking nog steeds en stijgt ook de levensstandaard in veel ontwikkelingslanden, waardoor de verbruikssnelheid toeneemt. Zo is bijvoorbeeld de globale olieconsumptie sedert de crisis van 2008 gevoelig gestegen van 82 naar 96 miljoen vaten per dag - een stijging van 17% in slechts 9 jaar, in crisistijd nog wel. Anderzijds neemt de totale te ontginnen voorraad toe dankzij meer efficiënte ontginningstechnologie en door de ontdekking van nieuwe voorraden - al is dit uiteraard eindig. Een andere reden waarom voorspellingen maken op basis van fysieke voorraden niet zo zinvol is, is omdat schaarste bij volledige uitputting van een bron geen goede voorspeller is van economische en maatschappelijke problemen. De problemen beginnen namelijk al veel vroeger. Zowel vraag als aanbod van fossiele energie en kunstmest-ertsen zijn vrij inelastisch. Wanneer de vraag het aanbod dreigt in te halen, schieten de prijzen van voedsel en energie de hoogte in, wat destabiliserend werkt - ook al is er eigenlijk geen onmiddellijk bevoorradingsprobleem. Dit mechanisme was duidelijk aan het werk in de periode 2008 - 2010, toen wereldwijd hoge voedselprijzen geholpen hebben om kwetsbare regimes in het Midden-Oosten over de rand te duwen richting revolutie en burgeroorlog18.

Op naar een duurzame bevolkingsgrootte

Illustratie 2: De gemiddelde levensverwachting per land in functie van de ecologische voetafdruk. Rode stip: België, zwarte vierkanten (van links naar rechts): India, China, Rusland en de VS. Groene lijn: duurzame globaal beschikbare gemiddelde voetafdruk

Een van de belangrijkste uitdagingen voor de mensheid in de komende eeuwen is de bevolking op vreedzame wijze laten krimpen tot een duurzaam niveau, dat toelaat iedere mens een volwaardig leven te leiden zonder dat dit onze planeet onherstelbaar beschadigt. Dan dringt zich de vraag op: tot welk niveau zou de bevolking moeten dalen om binnen de door de biosfeer afgebakende grenzen te blijven? Hier kan enkel een antwoord op geboden worden wanneer we een veronderstelling maken over de levensstandaard van die bevolking. Hoe lager die levensstandaard, hoe meer mensen onze planeet kan dragen, maar uiteraard kiest niemand ervoor in armoede te leven. Een evidente veronderstelling is dus een gemiddelde globale levensstandaard van een (semi-)ontwikkeld land. In figuur 2 is de gemiddelde levensverwachting uitgezet in functie van de ecologische voetafdruk voor alle landen ter wereld[19,20]. Wat opvalt is het hyperbolische verband tussen levensverwachting en ecologische voetafdruk (weergegeven als de blauwe curve): bij zeer lage voetafdruk leven mensen in armoede, wat hen vele jaren van hun leven kost. Dit is de zone linksonder op de grafiek: hier vinden we mislukte staten zoals Somalië, Haïti en Afghanistan. Naarmate de levensstandaard stijgt (en dus ook de ecologische voetafdruk), stijgt ook de levensverwachting: initieel is er een sterke stijging, maar daarna plafonneert de levensverwachting. Vanaf een ecologische voetafdruk van 4 ha/persoon slagen veel landen erin hun bevolking een levensverwachting van meer dan 80 jaar te bieden: hier vinden we de geïndustrialiseerde landen. Er zijn ook veel outliers met een lagere levensverwachting dan verwacht: dit zijn hoofdzakelijk landen met dictatoriale regimes en/ of sub-Saharische Afrikaanse staten die zwaar getroffen zijn door aids. De rode stip is België, met een ecologische voetafdruk van 7,44 ha/persoon een van de grootste vervuilers ter wereld.

De twee verticale lijnen op figuur 2 tonen beide het overbevolkingsprobleem. De groene lijn is namelijk de beschikbare, duurzame ecologische voetafdruk per capita, zijnde 1,73 ha/persoon. Deze lijn zit echter helemaal links op de grafiek, in de zone van ontwikkelingslanden waar de levensverwachting sterk varieert van slechts 50 tot 75 jaar. We kunnen dan wel enige opofferingen vragen van de inwoners van geïndustrialiseerde landen voor onze planeet, maar het is volkomen onrealistisch dat mensen vrijwillig de levensstandaard van een ontwikkelingsland zouden aannemen - inclusief de ontoereikende gezondheidszorg en lage levensverwachting. Het is al even onrealistisch te denken dat we met een voetafdruk van 1,73 ha/persoon evenveel comfort zouden kunnen bieden als wat wij nu genieten in een geïndustrialiseerd land: dit is een aanfluiting van de wetten van de thermodynamica. Opnieuw is hier de oplossing duidelijk: minder mensen betekent meer ruimte per mens, en dus een meer adequate levensstandaard. De rode lijn is de werkelijke gemiddelde globale ecologische voetafdruk, zijnde 2,84 ha/persoon. Deze zit dus beduidend boven wat er beschikbaar is - vandaar dus problemen zoals biodiversiteitsverlies en klimaatsverandering.

Als we uitgaan van de ondergrens van de ecologische voetafdrukken van de geïndustrialiseerde landen, 4 ha/persoon, kan de planeet nipt 3 miljard mensen onderhouden - dit is de levensstijl van de gemiddelde Portugees, Spanjaard of Chileen. Gaan we uit van de gemiddelde Belgische levensstandaard, klokken we af op 1,6 miljard mensen. Stel dat we het zonder kunstmest zouden moeten stellen, ligt het plafond ergens rond 1,5 miljard mensen2. In de berekening van een ecologische voetafdruk worden fossiele brandstoffen in rekening gebracht door een oppervlakte natuur die nodig is om de uitgestoten CO2 te fixeren. Ooit zullen we verder moeten zonder fossiele brandstoffen, en wordt die oppervlakte vervangen door de impact van alternatieve energiebronnen. Zoals reeds eerder aangehaald, is de energiedensiteit van alternatieve energiebronnen een stuk lager en zijn ze vaak slechts intermittent voorradig. Dit roept vragen op zoals: hoe verhouden de impact van fossiele brandstoffen en de impact van de verschillende alternatieve energiebronnen zich? Hoe groot is de ruimtelijke impact van die alternatieve bronnen? Voor hoeveel mensen en tegen welke prijs kunnen we alternatieve energie voorzien? De toekomst zal dit moeten uitwijzen. Uit deze berekeningen blijkt echter dat de bovengrens van een ideale bevolkingsgrootte ergens tussen 1,5 en 3 miljard mensen ligt, 2,5 tot 5 keer lager dan de huidige wereldbevolking. Dat de duurzame bovengrens zoveel lager ligt, hoeft niet te verbazen: de gemiddelde wereldburger is vandaag niet bepaald welstellend, en de planeet loopt nu al heel ernstige schade op. Een wereldbevolking tussen 1,5 en 3 miljard mensen is geen saaie en lege planeet: dit is gelijk aan de wereldbevolking tussen eind 19de eeuw tot kort na WO II. Die periode zijn we ingereden in een koets met paarden, en uitgevlogen in een straaljager. Niet slecht dus! We kunnen op vreedzame wijze onze bevolking gestaag laten dalen: in heel wat landen is de fertiliteit spontaan gedaald tot net onder het vervangingsniveau. Het komt erop aan die lage fertiliteit te gaan beschouwen als een troef, deze te bestendigen door bijvoorbeeld een stop-bij-twee-beleid en uit te dragen in buitenlands beleid. Als we dit globaal doen, kunnen we een leefbare Aarde nalaten voor toekomstige generaties.

 

Bronnen

  1. P. S. Nair, Understanding belowreplacement fertility in Kerala, India, Journal of Health, Population and Nutrition 28 (4) (2010) 405–412. doi:10.2307/23499966.

  2. V. Smil, Feeding the World: A Challenge for the Twenty-First Century, The MIT Press, Cambridge, MA, 1999.

  3. H. Haberl, K. H. Erb, F. Krausmann, V. Gaube, A. Bondeau, C. Plutzar, S. Gingrich, W. Lucht, M. Fischer-Kowalski, Quantifying and mapping the human appropriation of net primary production in earth’s terrestrial ecosystems, Proceedings of the National Academy of Sciences 104 (2007) 12942–12947. doi:10.1073/pnas.0704243104.

  4. R. Hooke, Land Transfomation by Humans: A Review, GSA Today 22 (12) (2012) 4–10. doi:10.1130/ GSAT151A.1.Figure.

  5. J. Rockström, W. L. Steffen, K. Noone, Å. Persson, F. S. Chapin Iii, J. Rockstrom, W. L. Steffen, K. Noone, A. Persson, F. S. Chapin, E. Lambin, T. M. Lenton, M. Scheffer, C. Folke, H. J. Schellnhuber, B. Nykvist, C. a. De Wit, T. Hughes, S. Van Der Leeuw, H. Rodhe, S. Sorlin, P. K. Snyder, R. Costanza, U. Svedin, M. Falkenmark, L. Karlberg, R. W. Corell, V. J. Fabry, J. Hansen, B. Walker, D. Liverman, K. Richardson, P. Crutzen, J. Foley, E. Lambin, T. M. Lenton, M. Scheffer, C. Folke, H. J. Schellnhuber, B. Nykvist, C. a. De Wit, T. Hughes, S. Van Der Leeuw, H. Rodhe, S. Sörlin, P. K. Snyder, R. Costanza, U. Svedin, M. Falkenmark, L. Karlberg, R. W. Corell, V. J. Fabry, J. Hansen, B. Walker, D. Liverman, K. Richardson, P. Crutzen, J. Foley, Planetary Boundaries : Exploring the Safe Operating Space for Humanity, Ecology and Society 14 (2). doi:10.1038/461472a.

  6. D. A. Burney, T. F. Flannery, Fifty millennia of catastrophic extinctions after human contact, Trends in Ecology and Evolution 20 (7) (2005) 395–401. doi:10.1016/j.tree.2005.04.022.

  7. WWF, Living Planet Report 2016 Risk and resilience in a new era, Tech. rep., Gland, Switzerland (2016).

  8. IUCN, The IUCN Red List of Threatened Species - Version 2016-2 (2016). URL: http://www.iucnredlist.org/

  9. J. Melorose, R. Perroy, S. Careas, World population prospects, United Nations 1 (6042) (2015) 587–92. doi:10.1017/ CBO9781107415324.004. URL: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/ pubmed/21798940

  10. Worldbank, Fertility rate, total (births per woman) (2017). URL: http://data. worldbank.org/indicator/SP.DYN.TFRT. IN?end=2015&start=1960&view=chart

  11. C. J. A. Bradshaw, B. W. Brook, Human population reduction is not a quick fix for environmental problems, Proceedings of the National Academy of Sciences 111 (46) (2014) 16610– 16615. doi:10.1073/pnas.1410465111.

  12. M. Myrskylä, H.-P. Kohler, F. C. Billari, Advances in development reverse fertility declines., Nature 460 (7256) (2009) 741–743. doi:10.1038/ nature08230.

  13. B. Crossette, Egypt’s fertility rate turns upward, but why? (2016). URL: http://www.passblue. com/2016/03/01/egypts-fertility-rateturns-upward-but-why/

  14. E. Bolund, A. Hayward, J. E. Pettay, V. Lummaa, Effects of the demographic transition on the genetic variances and covariances of human life-history traits, Evolution 69 (3) (2015) 747–755. doi:10.1111/evo.12598

  15. R. Seppelt, A. M. Manceur, J. Liu, E. P. Fenichel, S. Klotz, Synchronized peak-rate years of global resources use, Ecology and Society 19 (4). doi:10.5751/ES-07039-190450.

  16. C. E. Doughty, J. Roman, S. Faurby, A. Wolf, A. Haque, E. S. Bakker, Y. Malhi, J. B. Dunning, J.-C. Svenning, Global nutrient transport in a world of giants, Proceedings Of The National Academy Of Sciences 113 (4) (2015) 1–6. doi:10.1073/pnas.1502549112.

  17. V. Smil, Phosphorus in the Environment : Natural Flows and Human Interferences, Annual Review of Energy and the Environment 25 (2000) 53–88.

  18. I. Perez, Climate Change and Rising Food Prices Heightened Arab Spring (2013). URL: https://www.scientificamerican. com/article/climate-change-andrising-food-prices-heightened-arabspring/

  19. D. Lin, L. Hanscom, J. Martindill, M. Borucke, L. Cohen, A. Galli, E. Lazarus, G. Zokai, K. Iha, D. Eaton, M. Wackernagel, Working Guidebook to the National Footprint Accounts 2016, Global Footprint Network, Oakland, 2016. URL: http://www.footprintnetwork. org/images/article_uploads/NFA 2014 Guidebook 7-14-14.pdf

  20. WHO, World health statistics 2016: monitoring health for the SDGs, sustainable development goals., Tech. rep., World Health Organization (2016).

 

 

Authors
Arnout D'Haese
Publicatiedatum
23-06-2017