Een gevoel voor sneeuw

08-05-2007

-

door verscheen in :
2 minuten
Leestijd:

Als je geen woorden hebt voor iets, kun je het dan herkennen?

Ik heb ze nog onderwezen gekregen als een vaststaand feit: de Sapir-Whorfhypothese. Taal bepaalt wat we kunnen denken en waarnemen, klonk het, met als befaamd voorbeeld de talloze Inuittermen voor sneeuw. Voor ons, arme niet-Inuit, is sneeuw gewoon sneeuw. Je hebt hoogstens smeltende sneeuw en plaksneeuw en die kunnen er allebei bijzonder poëtisch uitzien, maar voor de rest zijn alle sneeuwvlokken eender. De Inuit, echter, houden er tientallen termen op na, waardoor ze evenveel soorten wit gedartel van elkaar kunnen onderscheiden. Taal is de gevangenis van het denken. Wat je niet kunt benoemen, zie je niet. De stelling leidde sommige antropologen ertoe aan te nemen dat bepaalde volkeren maar twee of drie tinten konden waarnemen, aangezien hun arsenaal aan kleurtermen daarmee uitgeput was. En dat de Hopi-indianen een fundamenteel ander tijdsbesef hadden, want ze leken onze vertrouwde verwijzingen naar de tijd als iets lineairs te ontberen.

Ondertussen weten we dat de Inuittalen niet zo gek veel meer sneeuwtermen kennen dan het Engels en dat mensen overal ter wereld het kleurenspectrum op dezelfde manier opsplitsen, ongeacht het aantal kleurtermen waarover ze beschikken. Het verhaal over de Hopi is naar de prullenmand verwezen. Whorf schreef dat we de natuur dissecteren volgens categorieën bepaald door onze taal, maar de realiteit blijkt heel wat minder taaldeterministisch. Science publiceerde vorig jaar de resultaten van een studie bij de Mundurucu, een Amazonestam die geen woorden kent voor geometrische vormen. Toch bleken zij perfect in staat om geometrische concepten zoals perfecte driehoeken en kubussen te onderscheiden van niet-geometrische concepten. We hebben niet altijd de taal nodig om toch de kennis te hebben.

Cognitieve wetenschappers zijn het onder elkaar nog oneens over de precieze relatie tussen taal en denken, maar van één zaak zijn ze overtuigd: de sterke versie van de Sapir-Whorfhypothese klopt niet. We kunnen wel degelijk denken buiten de letterlijke betekenis van concepten en zijn niet automatisch blind of achteloos voor wat onze taal niet classificeert. Ons hoofd bevat meer dan wat onze cultuur erin stopt. Tevens zijn er tal van aanwijzingen dat taal niet noodzakelijk is om te kunnen denken. De fundamentele categorieën van het denken, zoals objecten, ruimte, oorzaak, gevolg, hoeveelheid en waarschijnlijkheid, zijn bijvoorbeeld al aanwezig in de geest van zuigelingen en niet-menselijke primaten. Als we iets lezen of horen, slaan we dat niet letterlijk in ons geheugen op, maar we onthouden de kern. Niet onder de vorm van woorden, dus moeten we over een ander medium beschikken. En hoe dikwijls gebeurt het niet dat we niet kunnen formuleren wat we eigenlijk willen zeggen? Er is met andere woorden in onze geest al iets aanwezig dat we willen zeggen, maar het heeft niet de vorm van onze gekende taal. Het is onze denktaal. Cognitief psycholoog Steven Pinker noemt die denktaal, die uit beelden en arrangementen van symbolen lijkt te bestaan, ‘mentalees’. Dankzij het mentalees kunnen we ons bijvoorbeeld vrouwen voorstellen bij het gebruik van de generische term ‘hij’. Dat maakt, a propos, het ijveren voor niet-seksistisch taalgebruik niet overbodig (seksistische taal is immers beledigend), maar het werpt wel vraagtekens op bij de te verwachten impact van politiek correct taalgebruik op de eigenlijke denkinhouden van mensen.

Een vriend van me schotelde een Inuit eens onze sneeuwwijsheid voor en werd op hartelijk gelach onthaald. ‘Natuurlijk hebben wij veel termen voor sneeuw; de toestand ervan bepaalt al onze activiteiten!’ Geen geheimzinnige determinatie door taal dus, maar een basaal menselijk vermogen om die dingen te onderscheiden die belangrijk zijn voor ons. Soms leidt dat tot een gevoel voor sneeuw.

Authors
Griet Vandermassen
Publicatiedatum
08-05-2007