Hervonden herinneringen: van incest tot satanisme

06-05-2000

-

door
44 minuten
Leestijd:
Ernstige trauma's vergeten we niet. Dat zegt niet alleen het gezond verstand, maar ook het geheugenonderzoek. Sommige psychotherapeuten zien dat evenwel anders. Herinneringen aan seksueel misbruik worden vaak verdrongen en totaal vergeten, beweren ze. Ze trachten hun patiënten dan ook opnieuw van een en ander bewust te maken. Een riskante onderneming, zo blijkt. Het fenomeen is veeleer uitzonderlijk, maar daarom niet minder tragisch: volwassen vrouwen kloppen aan bij een therapeut met klachten die niets met seks te maken hebben, en komen buiten als slachtoffer van incest of rituele gruweldaden. Een relaas over verdringing, meervoudige persoonlijkheid en satanisch ritueel misbruik.

Beth Rutherford, dochter van een Amerikaanse predikant, dacht aanvankelijk dat ze een normale jeugd had gehad. Maar toen ze in 1992 in psychotherapie ging, begon ze zich te herinneren dat haar vader haar tussen de leeftijd van zeven en veertien jaar herhaaldelijk had verkracht. Beth kwam ook voor ogen te staan dat ze tweemaal zwanger was geraakt, en dat haar vader haar telkens tot een abortus verplicht had. De publiek gemaakte beschuldigingen van incest zorgden voor de nodige commotie, en hadden onder meer als gevolg dat haar vader z’n werk verloor. Maar in 1995 toonde een medisch onderzoek aan dat Beth op tweeëntwintigjarige leeftijd nog maagd was. Ze verzoende zich met haar familie, spande een rechtszaak aan tegen haar therapeute, en ontving in 1996 een schadevergoeding van een miljoen dollar.

Beth is niet de enige patiënte die fictieve herinneringen ontwikkelde tengevolge van een dubieuze psychotherapie. Nadean Cool bijvoorbeeld, een Amerikaanse verpleegster, zag tijdens haar therapie herinneringen opduiken aan satanische rituelen waar kinderen werden verkracht, vermoord en opgegeten. In een van die rituelen, zo herinnerde ze zich, werd ze gedwongen om toe te kijken terwijl de deelnemers haar acht jaar oude vriendje vermoordden. Nadean begon onder invloed van haar psychiater te geloven dat ze 120 persoonlijkheden had, en dat haar meervoudige persoonlijkheid het gevolg was van het fysisch en psychisch misbruik dat ze als kind had ondergaan. Maar uiteindelijk realiseerde ze zich dat de herinneringen haar door haar psychiater waren aangepraat. Ook deze zaak kende een typisch Amerikaanse afloop. In 1997 kreeg Nadean Cool via een gerechtelijke procedure een schadevergoeding van 2,5 miljoen dollar toegewezen.

Freud onder vuur

In de Verenigde Staten werden de afgelopen jaren verscheidene psychiaters en psychotherapeuten veroordeeld wegens het ‘inplanten’ van fictieve herinneringen. Ook in onze contreien zijn nu enkele gelijkaardige rechtszaken hangende. Maar het is ooit anders geweest. In de jaren tachtig en begin de jaren negentig stonden hervonden herinneringen voor velen nog boven alle verdenking. De freudiaanse notie van verdringing was bij leken en therapeuten zo ingeburgerd geraakt dat men er niet eens van opkeek wanneer een vrouw zich pas op twintig-, dertig- of zelfs veertigjarige leeftijd misbruik begon te herinneren waarvan ze zich voordien nooit bewust was geweest. Aan de andere kant van de oceaan kwam het zelfs zo ver dat hervonden herinneringen in strafzaken soms als ultiem bewijs werden aanvaard.

Hypnose

Psychotherapeuten die in de diepste lagen van het onbewuste naar jeugdtrauma’s speuren doen vaak een beroep op hypnose. Dit vanuit de veronderstelling dat deze techniek niet alleen het geheugen verbetert, maar ook toegang verschaft tot vergeten of zogenaamd verdrongen herinneringen. Dat kan bijvoorbeeld door hypnotische leeftijdsregressie: de patiënt wordt stapsgewijze naar z’n verleden teruggevoerd en herbeleeft op die manier momentopnamen uit z’n kinderjaren.

Dit gebruik van hypnose werd op diverse manieren getest. Onderzoekers lieten de gehypnotiseerde bijvoorbeeld terugkeren naar de periode van de lagere school, en vroegen vervolgens de namen van kinderen die naast hem of haar op de schoolbank hadden gezeten. Of ze brachten de proefpersoon onder hypnose terug naar de tijd dat hij of zij drie jaar was, en informeerden naar het soort knuffelbeest dat hij of zij toen had. De prestaties werden gecontroleerd en vervolgens met deze van niet-gehypnotiseerde proefpersonen vergeleken.

Uit dit soort onderzoek blijkt dat het geheugen onder hypnose niet beter wordt, maar wel vatbaarder voor misleiding. Dat zou minder erg zijn, mochten velen zich onder hypnose niet ook nog eens zekerder van hun stuk voelen. Vooral diegenen die zeer vatbaar voor suggestie en dus gemakkelijk hypnotiseerbaar zijn, hebben de neiging om hun herinneringen voor waar te nemen, ook als ze dat manifest niet zijn. In 1985 reeds sprak de American Medical Association hierover duidelijke taal. “Herinneringen die worden verkregen onder hypnose,” schreef ze in haar rapport, “kunnen confabulaties en pseudo-herinneringen met zich meebrengen en zijn niet meer, maar minder accuraat en betrouwbaar dan niet-hypnotische herinneringen.”

Nogal wat psychotherapeuten hebben hier geen boodschap aan. Een Amerikaanse enquête van 1992 kwam tot de volgende bevindingen: de helft van de psychotherapeuten was ervan overtuigd dat traumatische herinneringen terugkeren en/of accurater worden onder hypnose, iets meer dan de helft geloofde dat je er herinneringen uit de eerste twee levensjaren mee kunt reactiveren (wat onmogelijk is, gezien het fenomeen van “infantiele amnesie”), en een op vijf gaf aan dat alles wat een patiënt onder hypnose vertelt waarheidsgetrouw is. Ook dit kan tellen: achtentwintig procent geloofde dat je met hypnose accurate herinneringen aan vorige levens kunt bovenspitten. Voor dit soort ruimdenkendheid is een wel erg elastisch brein nodig.

Het meest bekend in dit opzicht is de in 1990 uitgesproken veroordeling van George Franklin in de Amerikaanse staat Californië. Eileen, de dochter van George Franklin, herinnerde zich plots dat haar vader twintig jaar eerder haar vriendinnetje Susan Nason had verkracht en vermoord. Die herinnering had ze naar eigen zeggen twintig jaar lang verdrongen. De jury zag daar geen graten in en accepteerde haar getuigenis als bewijs. Met als gevolg dat George Franklin in 1990 veroordeeld werd tot levenslange opsluiting. Maar na zeven jaar gevangenis kreeg Franklin een herziening van z’n proces, en die resulteerde in vrijspraak. Bleek namelijk dat Eileen haar herinneringen had teruggekregen onder hypnose en dat al de door haar vermelde details voordien in de kranten waren verschenen.

Het fenomeen kennen we inmiddels ook in Nederland en België. Volwassenen - doorgaans vrouwen - zeggen in hun jeugd seksueel misbruikt te zijn, terwijl ze daar jarenlang over hebben gezwegen. Sommigen hebben gezwegen uit angst, en voelden zich pas na therapie sterk genoeg om aangifte te doen. Maar anderen beweren dat ze zich al die tijd niets herinnerd hebben. Pas na therapie of deelname aan zelfhulpgroepen, zeggen ze, zijn ze zich bewust geworden van het seksueel misbruik. Hoe gaat zoiets in z’n werk? De Amerikaanse psychologe en geheugendeskundige Elizabeth Loftus bestudeerde de publicaties van een aantal therapeuten en destilleerde daaruit het volgende typische scenario. Een vrouw gaat naar een therapeut omdat ze psychische problemen heeft, zoals depressie of eetstoornissen. De psychotherapeut(e) vermoedt dat deze het gevolg zijn van seksueel misbruik in de kindertijd, en zegt dat ook. Als de patiënte beweert dat ze zich niets van dien aard herinnert, krijgt ze te horen dat ze haar herinneringen aan het misbruik verdrongen heeft. Vervolgens helpt de therapeut(e) de patiënte om zich de vermeende gebeurtenissen te herinneren, met suggestieve technieken zoals hypnose, geleide verbeelding of visualisatie, droominterpretatie, het lezen van populaire literatuur over het onderwerp, groepstherapie, het wegnemen van twijfels bij de cliënt, enz. Alles wat de patiënte zegt, wordt door de therapeut geïnterpreteerd in het licht van de vooropgestelde hypothese - het vermeende seksuele misbruik. Als de patiënte zich bijvoorbeeld herinnert dat haar ouders haar stimuleerden om hard te werken op school, heeft de therapeut daar een passende verklaring voor: “Je ouders voelden zich schuldig. Als je goed presteerde op school, hadden ze tenminste de indruk dat het misbruik geen negatieve gevolgen had.” Van zodra de patiënte haar herinneringen aan het misbruik teruggevonden heeft, begint de nachtmerrie ook voor haar omgeving. Ze beschuldigt haar vader of beide ouders (of andere personen) en verbreekt tenslotte alle contact met hen en alle familieleden die haar niet willen geloven. Vaak doet ze ook aangifte bij de politie.

Waar is het allemaal begonnen?

Bij Sigmund Freud, een Weense zenuwarts die op het einde van de negentiende eeuw beweerde dat psychische problemen het gevolg zijn van verdrongen herinneringen aan jeugdtrauma’s.Aanvankelijk dacht Freud dat vele van z’n vrouwelijke patiënten als kind het slachtoffer waren geweest van seksueel misbruik. Later kwam hij evenwel tot de conclusie dat hun herinneringen niet op werkelijke feiten, maar op kinderlijke seksuele (met name oedipale) fantasieën teruggingen. In tegenstelling tot de klassieke Freudianen, beweert een aantal therapeuten nu sinds de jaren zeventig dat de ‘vroege’ Freud het bij het rechte eind had. Ze zijn van oordeel dat vele, zoniet de meeste van hun vrouwelijke patiënten als kind misbruikt werden.

Met de controverse rond hervonden herinneringen is de door Freud in het leven geroepen psychoanalyse opnieuw onder vuur komen te liggen. De critici vinden dat zowel de vroege als de late Freud zich vergisten, en dat de psychoanalytische theorie over verdringing zo lek is als een zeef. Psychoanalytici zijn de mening toegedaan dat pijnlijke herinneringen, emoties en gedachten naar het onbewuste worden verdrongen, en zo totaal vergeten raken. Vanuit dat onbewuste blijven ze evenwel een storende invloed uitoefenen op het gedrag, en veroorzaken ze symptomen zoals angst, depressie, seksuele stoornissen, enz. Deze visie op verdringing mag dan al vrij populair zijn bij zowel psychotherapeuten als leken, enige bevestiging door systematisch empirisch onderzoek heeft ze nooit gekregen. Maar daarover straks meer.

Daar waar Freud het over verdringing had, ontwikkelde z’n tijd- en geestgenoot Pierre Janet een theorie over de dubbele persoonlijkheid. Dit thema hing toen al een tijdje in de lucht en was vooral populair in de romantische literatuur - denk aan het in 1886 gepubliceerde The Strange Case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde. Volgens Janet en z’n volgelingen is de ontdubbeling van de persoonlijkheid een overlevingsstrategie, en meer bepaald een middel om zich van traumatische herinneringen te ontdoen. Wanneer gedachten of herinneringen extreem pijnlijk zijn, aldus de theorie, worden ze “gedissocieerd” of afgescheiden van het bewustzijn, en ondergebracht in een aparte persoonlijkheid.

Het thema van de dubbele of meervoudige persoonlijkheid raakte op de achtergrond rond de eeuwwisseling, maar werd van de jaren vijftig af door de Amerikaanse psychiatrie opnieuw van onder het stof gehaald. Het begon met het sensationele geval Eve, dat in 1957 door twee psychiaters uit de doeken werd gedaan in het boek The Three Faces of Eve. Later volgde de gelijknamige filmklassieker, met Joanne Woodward in de hoofdrol. Eve zelf zat ondertussen niet stil, en hield het publiek van haar innerlijke huishouding op de hoogte in een reeks boeken waarin het aantal alter ego’s (deelpersoonlijkheden) alsmaar toenam. Tenslotte had ze er naar eigen zeggen twintig.

Een psychiatrische fata morgana?

Het geval Eve was de eerste stap op weg naar de hedendaagse situatie waar de gemiddelde MPS-patient (MPS: meervoudig persoonlijkheidssyndroom) veertien alter ego’s telt. Maar van seksueel misbruik was pas sprake bij Sybil, die tijdens haar hoogst produktieve behandeling tot de ontdekking kwam dat ze zestien persoonlijkheden huisvestte. Het publiek kreeg inzage in het diepste van haar ziel dankzij een in 1973 verschenen bestseller en een daaropvolgende verfilming, beide onder de toepasselijke titel Sybil. Van toen af was er geen houden meer aan. In Amerika en Canada werd MPS het onderwerp van een lange reeks bestsellers, talkshows en artikels in populaire bladen als Time. Je hoeft niet eens psycholoog te zijn om te begrijpen waarom. Een depressieve patiënt die in een hoekje stilletjes zit weg te kwijnen, biedt niet bepaald stof voor een thriller of een tv-show. Een MPS-patient daarentegen kan met z’n verbazingwekkende rollenspel zelfs de meest sensatiebeluste kijker of lezer boeien.

Inmiddels is een aantal psychiaters en psychotherapeuten ervan overtuigd geraakt dat het meervoudig persoonlijkheidssyndroom een typische reactie is op frequent seksueel (of ritueel) misbruik in de vroege jeugd. Nochtans vindt deze hypothese weinig grond in het wetenschappelijk onderzoek. Zo vatte de Canadese psychiater Joseph Beitchman in 1992 de complete vakliteratuur over de effecten van seksueel misbruik samen. Volwassenen met een misbruikverleden, besluit hij, hebben een aanzienlijke kans om diverse psychiatrische stoornissen te ontwikkelen, maar voor het vermeende verband tussen seksueel misbruik en MPS is er onvoldoende bewijs.

Niet alleen het verband met seksueel misbruik, maar ook het syndroom zelf blijft hoogst discutabel. Enerzijds wordt MPS vermeld in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (afgekort: DSM), het wereldwijd gebruikte classificatiesysteem van de Amerikaanse beroepsvereniging van psychiaters - de derde editie van de DSM had het over “meervoudige persoonlijkheid”, de vierde en laatste editie hield het bij “dissociatieve stoornis”. Maar anderzijds valt MPS in de meeste Europese classificatiesystemen op door z’n afwezigheid. En sommige classificatiesystemen - zoals de ICD-10 van de Wereldgezondheidsorganizatie - wijzen er op dat MPS een zeldzame, cultuurspecifieke (lees: Amerikaanse) en mogelijk iatrogene (door de therapeut veroorzaakte) aandoening is.

Dat is ook de mening van de Nederlandse psychologen Hans Crombag en Harald Merckelbach. In hun boek Hervonden herinneringen en andere misverstanden (1996) geven ze een synopsis van het wetenschappelijk onderzoek rond MPS, en komen ze tot de conclusie “dat patiënten met een scala aan psychiatrische klachten … van een toegewijde therapeut leren om die klachten uit te spreken in termen van alters.” Het gaat dus om suggestie, die overigens niet alleen van psychotherapeuten (of medepatiënten), maar ook van de media kan uitgaan. Door de media is er een wijdverspreide kennis van de symptomen van meervoudige persoonlijkheid. Mensen kunnen dan ook bewust of onbewust die symptomen voorwenden om aandacht te krijgen of zich van de verantwoordelijkheid van eigen daden te ontslaan. Wat dit laatste betreft is het alvast veelzeggend dat mensen die amnesie voor bepaalde episodes claimen, vaak verwikkeld zijn in een juridisch of sociaal conflict.

Er zijn tal van argumenten die suggereren dat MPS een psychiatrische fata morgana is. Om te beginnen zijn de criteria voor de diagnose zodanig vaag dat ze moeilijk te gebruiken zijn. Wat bijvoorbeeld de eenheid van de persoonlijkheid betreft, is het zo dat we allen stemmingswisselingen en inconsistenties in verlangens, gedachten en gedragingen kennen. Maar wat vooral de wenkbrauwen doet fronsen is de recente epidemie van MPS. Tot 1969 waren er in de Amerikaanse literatuur slechts tien gevallen bekend, maar nu is dat aantal - alsof er een besmettelijk virus mee gemoeid is - opgelopen tot enkele tienduizenden. Dit terwijl MPS in landen als Frankrijk, Engeland, Rusland, India en Japan niet of slechts zelden voorkomt. En in de landen waar zo’n gevallen wel vaak voorkomen, blijken de diagnoses afkomstig te zijn van een klein percentage van de hulpverleners.

Meestal is het ook zo dat het syndroom zich pas na enige tijd in de loop van de behandeling manifesteert. En dat zou wel eens te maken kunnen hebben met de suggestieve technieken die worden gehanteerd, zoals het oproepen van alters tijdens hypnotische sessies. “Tijdens die behandeling,” schrijven Crombag en Merckelbach, “worden alters stuk voor stuk en telkens weer door de therapeut aangesproken. Dat is welbeschouwd voor de psychiatrie een curieuze gang van zaken. Immers, het is niet gebruikelijk dat een therapeut in discussie gaat met de stemmen die een schizofrene patiënt hoort.” Vermeldenswaard is alvast dat mensen - zo blijkt uit experimenten van de psycholoog Nicolas Spanos - weinig aanwijzingen nodig hebben om de MPS-rol in detail te leren spelen. Ook gevalsbeschrijvingen uit de klinische praktijk illustreren dit fenomeen. Wat het ooit zo baanbrekende geval Sybil betreft bijvoorbeeld zijn de voorbije jaren nieuwe gegevens aan het licht gekomen, die aantonen dat haar zogenaamde meervoudige persoonlijkheid een door haar psychiater ingelepelde constructie was.

Therapieën die op zoek zijn naar verdrongen of gedissocieerde herinneringen aan seksueel misbruik, hebben vanaf de jaren tachtig de Verenigde Staten veroverd. Nadien zijn ze ook overgewaaid naar andere landen, waaronder Nederland en België. Deze therapieën krijgen doorgaans het etiket “recovered memory-therapie” opgekleefd. Wat enigszins misleidend is, vermits het hier niet om een welomlijnde of officiële behandeling gaat. De term verwijst veeleer naar praktijken van een heterogene groep van hulpverleners die bepaalde uitgangspunten delen. Zo wordt er bijvoorbeeld van uitgegaan dat slachtoffers van vroeger seksueel misbruik te herkennen zijn aan hun symptomen. Een herinnering aan het misbruik is dus helemaal niet nodig. Integendeel, afwezigheid van zo’n herinnering wordt gezien als een bewijs van verdringing of dissociatie (meervoudige persoonlijkheid).

Welke de symptomen zijn, kom je onder meer te weten in de zelfhulpboeken voor slachtoffers van seksueel misbruik. Therapeuten raden hun patiënten vaak aan om deze lectuur grondig door te nemen. Zeer populair bijvoorbeeld is The courage to heal (1988) van E. Bass en L. Davis. Daarin staat ondermeer: “Als je denkt dat je misbruikt bent, en je leven vertoont de symptomen, dan ben je misbruikt.” Zo simpel is dat. En wat zijn de symptomen? Bass en Davis vermelden een lage zelfwaardering, depressie, seksuele problemen, en nog zeventig andere karakteristieken.

Maatschappelijk werkster Sue Blume, een ander begenadigd auteur in het genre, doet er in haar kaskraker Secret Survivors (1993) nog een schepje bovenop. Haar checklist bevat ook: te zacht praten, hoofdpijn, nachtmerries, te veel zin in seks, te weinig zin in seks, enz. Inderdaad, als dit tekenen van een seksueel trauma zijn, moeten velen van ons dringend hun naïeve kijk op hun jeugd herzien. De fout die deze auteurs maken ligt niet zozeer in het aantal opgesomde symptomen, als wel in de veronderstelling dat er een vaste constellatie van symptomen bestaat die op vroeger seksueel misbruik wijst. Misbruik kan een breed spectrum aan psychiatrische klachten veroorzaken, maar diezelfde klachten kunnen ook voorkomen bij mensen die nooit misbruikt werden. Verscheidene beroepsverenigingen, zoals de American Psychological Association en het Royal College of Psychiatrists, hebben daar al meermaals voor gewaarschuwd. Maar niet alle therapeuten laten zich in deze een bril opzetten.

Het zal geen verbazing wekken dat de hogervermelde E. Bass en L. Davis autodidacten zijn, en zich niet op psychologisch onderzoek, maar op hun ‘praktijkervaring’ baseren. Wat die praktijkervaring inhoudt, kwam op pijnlijke wijze aan het licht toen de journaliste Leanne van het Amerikaanse televisiestation CNN bij een therapeute aanklopte, gewapend met een verborgen camera. Leanne zei dat ze last had van depressieve gevoelens en een verminderde belangstelling voor seks. Nog voor het eerste consult ten einde liep, opperde de therapeute dat haar klachten wellicht aan een seksueel trauma te wijten waren. Toen Leanne tegenwierp dat ze zich niets van dien aard herinnerde, zag de therapeute zich alleen maar gesterkt in haar vermoeden. Leanne kreeg te horen dat ze een ‘klassiek geval’ was, en werd naar huis gestuurd met de opdracht een boek over verdrongen herinneringen te lezen.

Onuitwisbare trauma’s

Volgens psychoanalytici is verdringing een onbewust of onvrijwillig mechanisme dat pijnlijke herinneringen naar het onbewuste verplaatst en verhindert om weer op te komen. Hoewel die herinneringen vanuit het onbewuste ons gedrag blijven beïnvloeden, aldus de hypothese, zijn ze niet meer toegankelijk voor het bewustzijn. Met andere woorden, verdringing veroorzaakt voor de verdrongen herinneringen totale amnesie. Deze ‘harde’ (onbewuste) verdringing moet worden onderscheiden van de ‘zachte’ (bewuste) vorm van verdringing: mensen kunnen namelijk bewust proberen om onaangename gedachten te vermijden of te onderdrukken, maar dat heeft geen totale amnesie als gevolg.

Of de harde variant van verdringing bestaat is zeer twijfelachtig. Uit geheugenonderzoek blijkt immers dat gebeurtenissen beter en over een langere periode worden herinnerd naarmate ze markanter zijn. Als ze bovendien stress of angst veroorzaken, heeft dat geen negatief, maar veeleer een positief effect op het geheugen. Sommige psychologen hebben in experimentele studies geprobeerd om ondubbelzinnige sporen van verdringing te traceren, maar zonder resultaat. Meer dan zestig jaar onderzoek in het laboratorium, concludeert David Holmes in z’n bekende overzicht The evidence for repression (1990), heeft geen enkel overtuigend bewijs kunnen leveren voor het concept van verdringing.

Studies van mensen met traumatische ervaringen wijzen in dezelfde richting. Zo is er in de Verenigde Staten heel wat onderzoek verricht naar kinderen die getuige waren van de moord op een van hun ouders of de verkrachting van hun moeder. Deze kinderen bewaarden nadien levendige herinneringen aan het voorval, en werden bovendien vaak gekweld door pijnlijke flashbacks. Hetzelfde geldt voor mensen met andere traumatische ervaringen, zoals Vietnam-veteranen en slachtoffers van concentratiekampen. Deze mensen lijden niet aan amnesie maar veeleer aan zogenaamde intrusies: de herinneringen laten hen niet los en duiken te pas en te onpas in de gedachten op. Hoewel ze soms bepaalde details of aspecten van de feiten vergeten, vergeten ze niet dat de feiten zich hebben voorgedaan.

Toch blijven de psychoanalytici bij hun standpunt. Ze verwijzen steevast naar hun klinische praktijk - de psychotherapie -, waar verdringing een alledaags verschijnsel zou zijn. Hun klinische observaties, die in de literatuur bekend staan als “gevalsbeschrijvingen”, hebben nochtans weinig bewijskracht, omdat ze subjectief zijn. Dat kon de reeds vermelde David Holmes nogmaals vaststellen toen hij als enige skepticus een congres bijwoonde. Een psychoanalist toonde videobanden van therapiesessies die naar z’n zeggen ontegensprekelijk op verdringing wezen. De vertoning leverde niet veel op, behalve het besluit dat de psychoanalytici het maar niet eens konden raken over de vraag of er nu wel of niet van verdringing sprake was. Het klinisch argument “Ik herken verdringing als ik het zie” moet dan ook met een flinke korrel zout worden genomen.

Zoals al gezegd geven studies van mensen met oorlogs- of andere trauma’s aan dat pijnlijke herinneringen niet verdrongen worden. Voorlopig beschikken we ook over geen enkel bewijs dat herinneringen aan seksueel misbruik hierop een uitzondering zouden vormen. Er bestaat weliswaar een aantal studies die op verdringing van seksuele trauma’s wijzen, maar deze zijn vanwege methodologische mankementen aanvechtbaar. Vaak geciteerd bijvoorbeeld is de gedocumenteerde studie van Linda Williams. Zij dook in de ziekenhuisarchieven en interviewde 129 vrouwen die zeventien jaar voordien als kind in het ziekenhuis waren geweest voor onderzoek in verband met seksueel misbruik. Op de vraag of zij ooit iets te maken hadden gehad met seksueel misbruik, antwoordde achtendertig procent van deze vrouwen daar geen weet van te hebben. Op die grond concludeert Williams dat langdurig vergeten van traumatische ervaringen wel degelijk voorkomt.

Die conclusie is om tal van redenen voorbarig. Zo ging het in vele gevallen om vermoedens, en niet om bewezen feiten van misbruik. Bovendien heeft wellicht een aantal vrouwen het incident bewust verzwegen. Uit later onderzoek is immers gebleken dat vrouwen in zo’n situatie vaak de feiten verzwijgen - omdat ze zich schamen, omdat ze bang zijn dat de onthulling negatieve gevolgen zal hebben, enz. Een ander zwak punt in deze studie is dat de door Williams geïnterviewde vrouwen op het ogenblik van de ziekenhuisopname tussen tien maanden en twaalf jaar oud waren. Welnu, uit geheugenonderzoek blijkt dat mensen nooit in staat zijn om zich iets van voor of rond hun tweede levensjaar te herinneren - een fenomeen dat in de literatuur bekend staat als “infantiele amnesie”. Het precieze tijdstip waarop de infantiele amnesie verdwijnt, varieert van persoon tot persoon, maar het gemiddelde ligt in de buurt van 3,5 jaar. Dat de vrouwen die op het ogenblik van de ziekenhuisopname minder dan drie jaar waren, zich later niets konden herinneren, is dus niet meer dan normaal.

In tegenstelling tot wat sommigen beweren zijn er dus geen overtuigende bewijzen voor langdurige verdringing (of dissociatie) van seksueel misbruik. Dat is ook de conclusie van het in 1998 gepubliceerde rapport van het Royal College of Psychiatrists, de Britse beroepsvereniging van psychiaters. De auteurs van dit rapport achten hervonden herinneringen aan frequent misbruik dan ook niet geloofwaardig. Maar ze sluiten niet uit dat een geringere vorm van misbruik vergeten en nadien herinnerd kan worden. Eveneens mogelijk volgens hen is dat bepaalde ervaringen vergeten raken omdat ze door het kind niet als misbruik worden gezien. Deze ervaringen kunnen dan later herinnerd worden wanneer de persoon zich bewust wordt van de ware betekenis van het gebeurde.

Tegen het licht van de infantiele amnesie komen in ieder geval heel wat hervonden herinneringen op de tocht te staan. Het springt namelijk in het oog dat ‘hervonden’ seksueel misbruik op een veel vroegere leeftijd begint dan misbruik dat nooit vergeten werd. Zo meldde een Amerikaanse studie dat ruim veertig procent van alle hervonden herinneringen betrekking had op seksueel misbruik in de eerste twee levensjaren. De reeds vermelde Sybil bijvoorbeeld, herinnerde zich dat ze al op de leeftijd van zes maanden misbruikt werd. Dat klinkt, op z’n zachtst gezegd, weinig realistisch.

Fictieve herinneringen

Sommige therapeuten gaan er vanuit dat verdrongen herinneringen zich jaren of decennia na de feiten in intacte vorm weer laten bovenhalen. Ook dit bijna blinde vertrouwen in het geheugen staat haaks op wat het wetenschappelijk onderzoek ons leert. Het geheugen werkt niet als een videocamera die passief registreert en reproduceert. Herinneringen zijn geen foto’s, maar reconstructies waarin tal van fouten kunnen sluipen. Wanneer mensen bijvoorbeeld worden blootgesteld aan nieuwe en misleidende informatie over gebeurtenissen waarvan ze getuige zijn geweest, kan dat tot vervorming van de herinnering leiden.

Dit effect van post-event misinformation werd gedemonstreerd in talloze experimenten. Proefpersonen waren daarin getuige van een markante scène, zoals bijvoorbeeld een tasjesdiefstal. Vervolgens kregen ze vragen voorgelegd over een detail dat niet in de getoonde scène voorkwam. De onderzoeker vroeg bijvoorbeeld welke kleur de sjaal van de dief had, terwijl die in het getoonde tafereel helemaal geen sjaal om had. Deze tests leverden telkens gelijkaardige resultaten op: een kwart tot de helft van de proefpersonen vertelde dat ze het detail - in dit geval de sjaal - hadden gezien. Suggestieve ondervraging kan dus tot foute reconstructies leiden. Ook wat we in gesprekken of in de media opvangen, kan nieuwe elementen aan onze herinneringen toevoegen. De tijd speelt daarin een niet onbelangrijke rol. Met het verstrijken van de jaren raken de vager wordende herinneringen immers steeds meer vertekend door nieuwe informatie.

Herinneringen kunnen tal van onjuistheden bevatten, zoveel is zeker. Maar kunnen ze ook fictief zijn? Geheugendeskundige Elizabeth Loftus toonde met experimenten aan dat het inderdaad niet zo moeilijk is om iemand fictieve herinneringen aan te praten. Op haar verzoek werd aan een veertienjarige jongen door z’n oudere broer gevraagd of hij zich nog herinnerde dat hij op vijfjarige leeftijd was zoekgeraakt bij een bezoek aan een winkelcentrum. Zo’n incident had zich volgens de familie van de jongen nooit voorgedaan. Aanvankelijk kon de jongen zich niets voor de geest halen, maar in de daaropvolgende dagen begon hij zich steeds meer te herinneren. Na enkele weken kwam hij tenslotte op de proppen met een uitvoerig en gedetailleerd verslag van het vermeende incident. Toen hij nadien van z’n broer vernam dat het feit verzonnen was, had hij er heel wat moeite mee om dat te aanvaarden - zo levendig was z’n herinnering. Loftus testte meerdere kinderen en nam later ook de proef op de som met volwassenen. Met gelijkaardige resultaten: hoewel de volwassenen meer weerstand boden aan de suggestie, herinnerde één op vier zich het uitgevonden scenario. De kans op zulke confabulaties blijkt aanzienlijk toe te nemen wanneer de persoon herhaaldelijk wordt ondervraagd of wanneer de ondervrager zich in een gezagspositie bevindt.

Hoewel therapeuten en gerechtsdienaren doorgaans niet zo’n sterke vorm van suggestie gebruiken, doen ze wel vaak een beroep op zachtere vormen zoals geleide verbeelding of visualisatie. Zo vraagt een therapeut de cliënt soms om scènes te visualiseren waarin hij of zij als kind werd misbruikt. De cliënt wordt daarbij aangespoord om z’n verbeelding de vrije loop te laten, zonder zich af te vragen of wat in hem of haar opkomt werkelijk heeft plaatsgevonden. Dat is evenwel een riskante onderneming. Experimenten wijzen uit dat zo’n oefeningen in visualisatie en verbeelding al vlug tot pseudo-herinneringen leiden.

In de bovenvermelde studies van Loftus waren de pseudo-herinneringen het produkt van suggestieve ondervraging en verbeelding. Fictieve herinneringen kunnen evenwel ook spontaan worden gecreëerd door “bron-amnesie”, een fenomeen waarbij we de bron van de herinnering vergeten of verwarren met een andere bron. Bij elke herinnering kunnen we ons afvragen waar we de informatie vandaan halen. Hebben we het gebeuren zelf meegemaakt? Of hebben we er iets over gehoord in gesprekken of in de media? Of hebben we erover gefantaseerd of gedroomd? Mensen vergeten al eens de oorsprong van hun herinnering, en dan is het mogelijk dat ze haar vervolgens aan de verkeerde bron toeschrijven. Zo valt het wel eens voor dat een getuige een vermeende dader identificeert, terwijl hij hem in werkelijkheid niet op de plaats van de misdaad, maar ergens anders - op straat, in de krant of op televisie - heeft gezien.

Bron-amnesie geeft soms aanleiding tot pseudo-herinneringen aan gebeurtenissen die we nooit zelf aan den lijve hebben ondervonden. Amerikaanse onderzoekers konden dit vaststellen toen ze getuigenissen controleerden in een school waar zich een schietpartij had voorgedaan. Sommige kinderen, waarvan men zeker wist dat ze op dat ogenblik niet aanwezig waren, rapporteerden herinneringen aan geweerschoten en andere details die ze onmogelijk hadden kunnen waarnemen. Klaarblijkelijk waren ze beïnvloed door de verhalen van de andere, wel aanwezige kinderen.

Gelijkaardige voorbeelden zijn te vinden in de psychiatrie. In de Verenigde Staten zijn er gevallen bekend van mannelijke patiënten die werden gekweld door flashbacks van gevechtssituaties in Vietnam, ofschoon nadien objectief kon worden aangetoond dat ze daar nooit voet aan wal hadden gezet. Ook in gerechtelijke kringen kent men het fenomeen. Zo zijn er bij elke opzienbarende misdaad altijd wel een aantal personen die zich als getuige of zelfs als dader melden, terwijl ze niets met de zaak te maken hebben. Dit verschijnsel werd voor het eerst goed beschreven in de jaren dertig, in verband met de ontvoering van het zoontje van de beroemde vliegenier Charles Lindbergh: tweehonderd mensen meldden zich toen spontaan als dader.

Niet iedereen is even gevoelig voor het ontstaan van pseudo-herinneringen. Vooral mensen met een gebrekkige reality monitoring (het moeilijk kunnen onderscheid maken tussen echte en gefantaseerde herinneringen) en fantasy proneness (een rijke fantasie en de neiging om daarin op te gaan) hebben hiervoor een zekere aanleg. Deze twee eigenschappen zien we onder meer bij personen die hoog scoren op een vragenlijst die dissociatie beoogt te meten. Belangrijk ook is dat patiënten die in therapie gaan doorgaans onzeker zijn, en zich afhankelijk voelen van de therapeut. Daardoor gaan ze makkelijk mee met de suggesties die door de therapeut worden aangereikt. Des te meer omdat sommige therapeuten erop hameren dat het terugvinden van verdrongen herinneringen een conditio sine qua non is voor genezing. Last but not least kan het vertellen van fictieve verhalen waarin men als slachtoffer figureert, ook worden aangewakkerd door een verlangen naar aandacht en sympathie. En hoe gruwelijker het verhaal, hoe meer de aandacht en de nieuwsgierigheid van de therapeut geprikkeld wordt.

Hervonden herinneringen aan seksueel misbruik bestaan doorgaans uit een mengsel van fictieve en reële elementen. Zo zijn de personen die als dader worden genoemd meestal niet verzonnen. Ook de context (bijvoorbeeld een vakantie in het buitenland) stemt vaak overeen met de realiteit. Maar daar kun je geenszins uit afleiden dat ook het vermelde misbruik heeft plaatsgevonden. Om feit en verzinsel uit elkaar te halen heb je onafhankelijk bewijsmateriaal nodig. In theorie kan overigens niet worden uitgesloten dat de in therapie opgebouwde pseudo-herinneringen een kern van waarheid bevatten, in die zin dat de persoon wel degelijk misbruikt is, maar dan in minder vergaande vorm dan wordt verteld. In de praktijk blijkt het echter doorgaans onmogelijk om na de therapie achter het rookgordijn van confabulaties nog een kern van waarheid terug te vinden.

De komst van Satan

Typerend voor hervonden herinneringen is dat ze in omvang toenemen, en dit zowel wat het aantal daders, de aard en de frequentie van het misbruik betreft. Sommige getuigenissen begonnen als een verhaal over misbruik door de vader met steun van de moeder, en eindigden tenslotte als een relaas over satanische rituelen waarin talrijke deelnemers zich te buiten gingen aan moord, verkrachting, foltering, verminking, en kannibalisme. Zo ontstond in de Verenigde Staten in de jaren tachtig een groeiende stroom van alsmaar onwaarschijnlijker geruchten. Kinderen werden tijdens duistere bijeenkomsten niet alleen verkracht, zo heette het, maar ook nog eens vermoord en opgegeten. Een in 1992 uitgevoerd Amerikaans onderzoek gaf aan dat achttien procent van de beschuldigingen van seksueel misbruik naar zulke rituele praktijken verwees. Niet alleen volwassen “overlevers”, maar ook kinderen maakten soms - na de nodige suggestieve ondervragingen weliswaar - melding van ritueel misbruik. De eerste aantijgingen van ritueel misbruik doken op in 1983. Aanvankelijk leidden deze niet tot gerechtelijke vervolging, maar in 1989 kwam daar verandering in. Toen hadden al vijftig personen terechtgestaan, de helft daarvan werd ook effectief veroordeeld.

De media hebben bij de verspreiding van deze geruchten een gigantische rol gespeeld. De ‘satanische paniek’ begon in de Verenigde Staten met het in 1980 door Michelle Smith en haar psychiater gepubliceerde boek Michelle Remembers. Michelle vertelt daarin hoe zij als kind door haar ouders werd meegenomen naar bijeenkomsten waar kinderen en volwassenen misbruikt en baby’s geofferd werden. Ook Satan, aldus een steeds even ernstige Michelle, was op zekere dag in hoogsteigen persoon aanwezig geweest, maar Michelle werd gered door de even persoonlijke tussenkomst van de Maagd Maria en Jezus. Niemand van haar familie kon het verhaal bevestigen, en later bleek uit de uitgetypte verslagen van de therapiesessies dat haar psychiater haar de verhalen in de mond had gelegd. Minstens even succesvol was de bestseller Satan’s Underground (1988). Daarin beweerde de auteur Lauren Stratford dat ze drie kinderen had afgestaan voor snuff pornofilms en offerrituelen, en dat ze fysieke bewijzen had van wat de satanisten haar hadden aangedaan. Twee onderzoekers ontdekten dat de lichamelijke letsels het gevolg waren van zelfverminking en dat er ook geen medisch bewijs bestond van haar zwangerschappen.

Het hek was helemaal van de dam toen de Amerikaanse televisiestations van dit voor hoge kijkcijfers garant staande human interest onderwerp lucht kregen. Van 1986 af werden getuigen, slachtoffers, en allerhande zelfbenoemde experten ten tonele gevoerd in diverse talkshows, waar ze het publiek onderhielden met gruwelverhalen waarbij de klassiekers uit het genre verbleekten. De geruchten over satanisch ritueel misbruik bereikten ook Nederland. In 1989 gaf de Evangelische Omroep het startsein met een actualiteitenrubriek die voornamelijk met Amerikaans materiaal was gevuld. In 1993 besteedde het nieuwsprogramma NOVA een aantal uitzendingen aan het - ditmaal blijkbaar ook in Nederland vaak voorkomende - fenomeen. Ook de schrijvende pers kreeg de smaak te pakken.

De wilde verhalen over satanische rituelen zijn om heel wat redenen ongeloofwaardig. Alleen al de cijfers doen ernstige twijfels rijzen. Als we alle zogezegde hervonden herinneringen moeten geloven, dan zouden er in de Verenigde Staten jaarlijks duizenden kinderen worden gedood tijdens satanische erediensten. Maar het aantal vermiste en niet levend teruggevonden kinderen bedraagt in de Verenigde Staten jaarlijks slechts twee- tot driehonderd. Waar komen al die geofferde kinderen dan vandaan? En waar zijn de lijken gebleven? In allerlei zaken heeft de politie opgravingen gedaan op door vermeende slachtoffers aangeduide plaatsen, maar telkens zonder resultaat. Special agent Kenneth Lanning van het FBI onderzocht over een periode van tien jaar meer dan driehonderd zaken, maar kon niet het minste bewijs vinden. Geen restanten van geofferde mensen of dieren, geen foto’s of snuff-movies in de nochtans massale hoeveelheden kinderporno, geen documenten, geen stenen altaren of ceremoniële voorwerpen, enz. “Er is geen enkel hard bewijs voor het bestaan van een satanische sekte die kinderen vermoordt.”, concludeerde Lanning in 1992.

In Groot-Brittannië was het niet anders. Jean La Fontaine, hoogleraar antropologie aan de London School of Economics, onderzocht met medewerking van politie en justitie vierentachtig gevallen waarrond veel publiciteit was ontstaan. Maar ook zij vond geen enkel bewijs van rituelen waarin kinderen en volwassenen door satanische groepen zouden worden gedwongen tot abortussen, mensenoffers, kannibalisme of bestialiteit. Wat haar wel opviel was het volgende: de door volwassen “overlevers” verstrekte informatie was voordien omstandig aan bod gekomen in de media, en de getuigenissen van kinderen over ritueel misbruik waren beïnvloed en soms zelfs letterlijk voorgekauwd door volwassenen.

In Nederland speelden zich gelijkaardige scenario’s af. De zaak Oude Pekela begon in 1987, met een moeder die een bloedvlek in de onderbroek van haar vierjarig zoontje ontdekte. Twee daarover aangesproken kleuterleidsters ondervroegen tientallen kinderen en lichtten ook andere ouders in. Al spoedig circuleerden allerlei geruchten, met op kop het verhaal dat tientallen kinderen door twee als clown verklede volwassenen meegelokt en vervolgens seksueel gemolesteerd werden. De plot varieerde, maar sommigen maakten alvast gewag van ritueel misbruik. Ook bij het geval Yolanda ging het in stijgende lijn. Wat begon als een verhaal over misbruik door familieleden, ontplooide zich tenslotte tot een ijzingwekkend scenario waarin de protagonisten zich onder meer onledig hielden met het martelen van mensen en dieren en het in stukken snijden van baby’s. Aangezien in Nederland ook andere meldingen van ritueel misbruik de kop opstaken, gaf de overheid aan een werkgroep de opdracht om een en ander uit te pluizen. Maar deze heeft geen enkel concreet element kunnen vinden.

In het zog van de Dutroux-affaire gingen ook in België de poppen aan het dansen. Getuige X1 meldde zich bij de rijkswacht met horrorverhalen, waarin niet Satan en z’n volgelingen, maar hooggeplaatste politici en magistraten massaal aanwezig waren. Haar macaber relaas werd voorpaginanieuws en was tenslotte ook goed voor enkele spraakmakende televisie-optredens en een bestseller. Voorlopig blijft echter onduidelijk hoe fictie en realiteit zich tot elkaar verhouden in haar verhaal. Toen de gerechtelijke instanties een en ander controleerden, kwamen ze tot de conclusie dat haar getuigenis niet geloofwaardig was. De journalisten die voor het eerst met het X1-verhaal naar buiten waren gekomen, hebben in het recente boek De X-dossiers dit onderzoek evenwel op de korrel genomen. Wat er ook van zij, het valt moeilijk te ontkennen dat het X1-verhaal een stereotiep stramien vertoont. X1 hoorde in haar laatste schooljaar vertellen over symptomen van seksueel misbruik en stelde met enige verwondering vast dat ze die symptomen had. Ze nam nadien deel aan een zelfhulpgroep voor incestslachtoffers, las boeken over meervoudige persoonlijkheid en seksueel misbruik, ging bijna tien jaar lang in therapie, maakte kennis met meer dan honderdzestig alters, en herinnerde zich gebeurtenissen uit de eerste levensjaren, alsook ritueel misbruik.

Ontvoerd door een UFO

Nergens hebben getuigenissen over satanische of extreem sadistische orgieën politierechercheurs naar tastbare sporen kunnen leiden. Maar de zogenaamde believers laten zich door een gebrek aan bewijsmateriaal niet van hun stuk brengen. Integendeel, de totale afwezigheid van bewijsmateriaal bewijst volgens hen juist dat het om een groots opgezette samenzwering gaat. Satanisten zouden zich verenigen in een wijdvertakt netwerk met vertegenwoordigers tot in de hoogste kringen van de samenleving. Hooggeplaatste politici en magistraten belemmeren het gerechtelijk onderzoek, terwijl dokters en begrafenisondernemers alle fysieke sporen uitwissen. Satanisten beschikken zelfs over breeders (kwekers), vrouwen die zwanger gemaakt en vervolgens verplicht worden om hun baby’s af te staan voor offerrituelen. Aangezien deze kinderen niet geregistreerd staan, aldus het argument, kunnen ze ook niet worden vermist.

Mensen lijken er bij dit soort argumenten van uit te gaan dat de perfecte misdaad makkelijk te plegen is. Maar dat is, aldus de repliek van FBI-agent Lanning, niet het geval. Als leden van een destructieve sekte moorden plegen, is de kans groot dat ze fouten maken en sporen nalaten. Bovendien neemt de kans toe dat er iets aan het licht komt naarmate er meer personen bij betrokken zijn. Des te meer omdat in zulke criminele organisaties doorgaans conflicten ontstaan, zodat er altijd wel iemand bereid is om, uit eigenbelang, onthullingen te doen. Dat is de les die allerlei misdaadsyndicaten tot hun grote spijt hebben moeten leren. Zo hebben de beruchte zwijgplicht en het rijk vertakte netwerk van de maffia niet kunnen beletten dat er massa’s bewijzen van haar criminele activiteiten werden gevonden. De door believers aangehaalde complottheorie is dus minstens even ongeloofwaardig als de hypothese - het bestaan van grootschalig ritueel misbruik - die ze moet bewijzen. En dan hebben we het nog niet over de flagrante onmogelijkheid van sommige beschreven feiten. Vermeende slachtoffers zeggen bijvoorbeeld herhaaldelijk gemarteld te zijn op manieren die normaliter de dood of een blijvend letsel tot gevolg hebben.

Velen zijn ervan onder de indruk dat overlevers van ritueel misbruik dikwijls tot in de details toe dezelfde verhalen vertellen. Maar skeptische onderzoekers vinden die treffende gelijkenissen juist verdacht. Als ze al iets bewijzen, zeggen ze, dan is het veeleer dat mensen zich door dezelfde kranten, boeken en films de hersenen laten masseren, en dat de meesten niet over voldoende inspiratie beschikken om met een origineel verhaal voor de dag te komen. Veelzeggend in dat opzicht zijn ook de getuigenissen over alien abductions - ontvoeringen door buitenaardse wezens. Hoewel de ufonauten tot in de jaren zestig vooral nobele intenties kregen toegedicht, lijken ze zich nu sinds enige tijd te ontpoppen tot snoodaards die mensen ontvoeren en aan allerhande, onder meer seksuele experimenten onderwerpen. De slachtoffers die naar voor zijn getreden, hebben hun herinneringen aan de pijnlijke ontvoeringen meestal teruggevonden onder hypnose. Eveneens een teken aan de wand is dat de beschrijvingen van deze ontmoetingen bol staan van de clichés uit de sciencefiction.

Aan deze kruising tussen horror en sciencefiction is er inmiddels heel wat - vooral Amerikaanse - literatuur gewijd. Het meest opzienbarend wellicht is het boek Abduction. Human Encounters with Aliens (1995) van John Mack, een psychiater verbonden aan Harvard. Mack moest zich voor z’n obscure speculaties tegenover een onderzoekscommissie verantwoorden, naar verluidt omdat hij de reputatie van z’n werkgever - de medische faculteit van Harvard - had geschaad. Maar dat kon de pret niet drukken, want Mack mocht schitteren in Larry King Live en andere drukbekeken Amerikaanse televisieshows. In Nederland heeft z’n openheid van geest inmiddels navolging gekregen. Ook hier vind je nu therapeuten die zich gespecialiseerd hebben in het opgraven van herinneringen aan onsympathieke ruimtewezens.

Terwijl sommige patiënten onder hypnose buitenaardse verkrachters zagen opdoemen, herbeleefden anderen trauma’s uit vorige levens. New Age-adepten maakten zelfs gewag van het ultieme bewijs voor het bestaan van reïncarnatie. Want zij die zich naar het verleden gekatapulteerd zagen, zo luidde het, wisten soms correcte informatie te verstrekken over het historisch decor van hun vorig leven. En die informatie hadden ze onmogelijk via andere kanalen dan de hypnotische teletijdmachine kunnen inwinnen. Zo ontrolde zich een episode uit de Franse geschiedenis voor het gehypnotiseerde oog van een zekere Jane Evans, wier vermeende paranormale talent in 1976 onderwerp werd van een BBC-documentaire. Het publiek lustte er wel pap van, maar tien jaar later ontdekte een journalist dat Jane’s relaas een doorslagje was van een populaire historische roman die kort voor haar hypnosetherapie was verschenen. De mengeling van correcte en foute details waaruit haar schets bestond, weerspiegelde getrouw de artistieke vrijheid waarmee de auteur van deze roman de historische feiten had geïnterpreteerd.

Opmerkelijk aan al deze bizarre hervonden herinneringen is dat ze gedetailleerd en zeer emotioneel geladen kunnen zijn. Voor de vermeende slachtoffers en hun therapeuten is dat voldoende reden om ze ernstig te nemen. Maar als je de zaak nuchter bekijkt, kun je er moeilijk om heen dat deze getuigenissen bulken van de onwaarschijnlijkheden. Wat geen onoverkomelijk probleem zou stellen, moesten ze niet ook nog eens van elk bewijsmateriaal verstoken blijven. Gegeven wat we weten over de onbetrouwbaarheid van hervonden herinneringen, kunnen ze dan ook als confabulaties worden afgedaan. Wat deze morbide sprookjes ons vooral leren is het volgende: het rotsvaste geloof van iemand in een herinnering, en het gedetailleerde en emotionele karakter van die herinnering, zeggen weinig over haar waarheidsgehalte.

De nieuwe heksenjacht

Verhalen over satanisch ritueel misbruik zijn niet nieuw. Al in de vroege middeleeuwen was het niet ongebruikelijk om mensen te beschuldigen van hekserij of tovenarij. Maar de heksenjacht raakte pas goed op dreef toen de inquisitie er zich mee ging moeien. Uiteindelijk kende ze haar hoogtepunt in de zestiende en zeventiende eeuw. Ketters, ongelovigen en al diegenen die door hun omgeving zonderling werden gevonden, vormden het mikpunt van verdachtmakingen. Het gerucht ging dat ze deel uitmaakten van georganiseerde netwerken van heksen, die zich op zogenaamde “heksensabbats” overgaven aan orgieën waar ook Satan present was. Daar werden, aldus de geruchten, kinderen verwekt die later op het menu kwamen te staan in kannibalistische schranspartijen. Bij de ondervraging van de zogenaamde heksen - meestal vrouwen, maar ook mannen - werd krachtige suggestie niet geschuwd: beulen folterden de verdachten tot ze namen noemden van zogezegde medeplichtigen. Op die manier verspreidden de beschuldigingen zich als een lopend vuurtje. De geruchten hadden bovendien een zelfversterkend effect. Doordat de kerkelijke autoriteiten verhalen verspreidden over Satan en het kwaad, raakten eenvoudige gelovigen door het thema geobsedeerd. Wat voor de kerk dan weer een bewijs was van de alomtegenwoordigheid van Satan.

Ook nu hebben de geruchten over ritueel misbruik veel weg van massahysterie. Het begon in de Verenigde Staten met enkele geÎsoleerde gevallen die vooral uit fundamentalistisch-christelijke middens afkomstig waren. Een aantal daarvan werd uitvoerig behandeld in boeken die algauw spectaculaire verkoopcijfers haalden. Vervolgens namen populaire praatprogramma’s op radio en televisie de fakkel over. Op het terrein werd het publiek bewerkt door allerlei politieambtenaren en hulpverleners die zich, met veel goede bedoelingen maar weinig wetenschappelijke kennis, in de materie hadden verdiept. Deze zogenaamde deskundigen organiseerden voordrachten, workshops en conferenties, en gaven interviews aan of schreven artikels voor kranten en tijdschriften. Op die manier kregen velen de indruk dat het om een kolossaal maatschappelijk probleem ging. Geen wonder dus dat sommige vrouwen met psychische problemen, al of niet mede gestimuleerd door een therapeut, de oorzaak van hun leed in seksueel of ritueel misbruik zochten. Aangezien alle informatie over ritueel misbruik en meervoudige persoonlijkheid in de media aan bod was gekomen, zaten ze bij de zoektocht in hun geheugen niet om inspiratie verlegen.

Inmiddels is de collectieve opwinding in de Verenigde Staten over haar hoogtepunt heen. Dat heeft onder meer te maken met The False Memory Syndrome Foundation (FMSF), een vereniging die in 1992 werd opgericht door mensen die vinden dat ze, op basis van fictieve herinneringen, ten onrechte werden beschuldigd. Deze vereniging heeft zichzelf voorzien van een wetenschappelijk adviescomité, met onder meer deskundigen op het terrein van het geheugenonderzoek. Beschuldigde ouders zijn met de hulp van deze wetenschappers in de tegenaanval gegaan, en hebben de therapeuten van hun vermeende slachtoffers voor het gerecht gesleept. Een keerpunt in deze geschiedenis was de zaak “Ramona”. Gary Ramona startte een civiele procedure tegen de therapeuten van z’n dochter en eiste een schadevergoeding omdat hij door de beschuldigingen van seksueel misbruik z’n baan was kwijtgeraakt. In 1994 werd hij in het gelijk gesteld en kreeg hij een schadevergoeding van een half miljoen dollar toegewezen. Sindsdien hebben vele anderen z’n voorbeeld gevolgd.

De ommekeer kwam er ook doordat een aantal patiënten - de zogenaamde retractors - hun getuigenissen over seksueel misbruik nadien hebben ingetrokken. Dat zou geen bewijs zijn, ware het niet dat sommigen van mening veranderden omdat ze werden geconfronteerd met harde feiten die aantoonden dat de herinneringen manifest onjuist waren (het vermeende slachtoffer was nog maagd, de vermeende dader vertoefde op het ogenblik van de feiten in het buitenland, enz.). Ook sommige retractors hebben hun therapeuten voor de rechtbank gedaagd.

Een opmerkelijk deskundige

Dat de westerse maatschappij vanaf de jaren tachtig rijp was voor deze vorm van massahysterie heeft met uiteenlopende factoren te maken. Traditie en religie kenden een sterke achteruitgang, wat tot onzekerheid en angst voor moreel verval leidde. Vooral christelijke fundamentalisten in de Verenigde Staten zagen overal de hand van Satan, wiens aanwezigheid zij overigens vrij letterlijk namen. Met de regelmaat en de luidruchtigheid van een pneumatische hamer kwamen ze in de media het publiek waarschuwen voor het gevaar van satanische sekten.

Wat hun kruisvaart tegen pornografie en seksueel misbruik betrof, vonden de christelijke fundamentalisten een bondgenoot in de meer extreme vleugels van het feminisme. Sommige feministen zagen elke vrouw als slachtoffer, ook in seksueel opzicht. Op het terrein van de psychotherapie bleef hun echo niet uit. Zo schrijft de therapeute Bonnie Burstow in haar boek Radical Feminist Therapy (1992): “Bij elk van onze vrouwelijke cliënten kunnen we een zekere graad van kindermisbruik veronderstellen…”. Andere feministen vonden dit te ver gaan en tekenden tegen deze excessieve uitspraken fel protest aan.

Ook de evolutie van het gezinsleven baarde velen kopzorgen. Zo heeft de stijging van het aantal echtscheidingen tot meer gefragmenteerde gezinnen geleid, zoals eenoudergezinnen of gemengde gezinnen. Volgens sommige auteurs kunnen deze nieuwe gezinsstructuren reÁel misbruik in de hand werken. Een onrustbarende ontwikkeling in elk geval is dat - ook onterechte - beschuldigingen van kindermisbruik in echtscheidingsprocedures steeds meer als wapen worden gebruikt.

Hoofdoorzaak wellicht van de recente massahysterie is de ijver waarmee een aantal therapeuten naar verdrongen herinneringen aan seksueel misbruik op zoek is gegaan. Het zijn overigens niet alleen de zogenaamde amateurs of therapeuten uit de alternatieve sector die bedenkelijke recovered memory-technieken hanteren. Wat dit betreft neemt het Royal College of Psychiatrists geen blad voor de mond. In zijn (op Amerikaanse en Britse studies gestoelde) rapport benadrukt het “dat een aanzienlijk deel van de betwiste en wellicht valse beschuldigingen voortkomen uit behandeling door mainstream therapeuten.”

Een treffende illustratie daarvan is dr. Bennett Braun, een Amerikaanse psychiater die door verscheidene van zijn patiënten werd aangeklaagd wegens het inprenten van fictieve herinneringen aan satanische rituelen. Zo had Bennet Braun patiënte Patricia Burgess ervan weten te overtuigen dat ze, tengevolge van seksueel misbruik, een driehonderd alters tellende meervoudige persoonlijkheid had. Patricia Burgess was zogezegd ook zelf een satanische hogepriesteres, die van mensenvlees gemaakte hamburgers at en haar eigen kinderen misbruikte. Dr. Braun behandelde ook haar twee kinderen, die hij met stickers beloonde als ze “vieze geheimpjes” vertelden. De familie Burgess is zo jarenlang letterlijk en figuurlijk door de hel gegaan.

In 1997 moest Braun uiteindelijk - samen met het ziekenhuis waar hij werkte - een schadevergoeding van tien miljoen dollar betalen, het hoogste bedrag dat ooit in zo’n rechtszaak werd toegekend. Later werd hij ook nog door de staat Illinois aangeklaagd, vanwege oneerbaar, onethisch en onprofessioneel gedrag, nalatigheid, ongepast voorschrijfgedrag en het afleggen van valse of misleidende verklaringen. Onlangs leverde hem dat een schorsing van twee jaar en een aan strenge voorwaarden gekoppelde proefperiode van vijf jaar op. De psychiater genoot ooit internationale faam als specialist inzake meervoudige persoonlijkheid, en was grondlegger van de International Society for the Study of Dissociation. Halverwege de jaren tachtig maakte hij ook in Nederland school met z’n theorieën over het vermeende verband tussen MPS en satanisch ritueel misbruik.

Rechtszaken in verband met hervonden herinneringen hebben dikwijls aanleiding gegeven tot een ware battle of the experts. In diverse landen hebben beroepsverenigingen van psychologen en psychiaters dan ook commissies in het leven geroepen om intern tot een consensus te komen. Die commissies zijn het eens geraakt over het feit dat het onmogelijk is om met hypnose het geheugen te verbeteren, en dat er door therapie pseudo-herinneringen kunnen ontstaan. Maar er blijft onenigheid over de vraag of verdringing een totale amnesie voor traumatische gebeurtenissen kan veroorzaken. In dit debat staan grof geschetst twee partijen tegenover elkaar. De school die de hypothese van verdrongen en hervonden herinneringen verdedigt, bestaat vooral uit clinici (psychiaters en psychotherapeuten), en laat zich leiden door niet-gecontroleerde klinische observaties. Het skeptische standpunt daarentegen beroept zich op strikt wetenschappelijke studies, en wordt vooral onderschreven door onderzoekers, hoewel zich in dit kamp ook psychiaters bevinden.

De meeste beroepsverenigingen hebben in hun poging om iedereen tevreden te stellen een compromis gezocht tussen beide partijen. Deze middenweg is echter op kritiek onthaald. De skeptici vinden het met name een vreemde gang van zaken dat de ingenomen standpunten werden beïnvloed door niet-gevalideerde klinische anekdotes. Dat is ook de visie van de Australian Psychological Society. Zij baseert zich uitsluitend op het wetenschappelijk onderzoek en verwerpt de mogelijkheid van verdringing en totale amnesie voor traumatische gebeurtenissen. Het Royal College of Psychiatrists sluit zich daar - in iets voorzichtiger bewoordingen weliswaar - bij aan. In haar richtlijnen voor therapeuten raadt ze dan ook ten stelligste af met suggestieve technieken op zoek te gaan naar ervaringen van seksueel misbruik die de cliënt zich niet herinnert.

Ook de Nederlandse politiediensten beschikken nu over richtlijnen in verband met aangiftes van seksueel misbruik na therapie. In een advies aan de Nederlandse minister van Justitie heeft rechtspsycholoog Peter van Koppen een stappenplan opgesteld waarmee zulke aangiften kritisch kunnen worden geëvalueerd. Van Koppen benadrukt dat het na therapie onmogelijk is om in hervonden herinneringen feit van fictie te onderscheiden als geen onafhankelijk bewijsmateriaal voorhanden is. Aangezien een langdurig onderzoek ernstige schade kan toebrengen aan alle betrokkenen, adviseert hij in een aantal gevallen de zaak zo spoedig mogelijk terzijde te leggen. Herinneringen aan satanisch ritueel misbruik of aan gebeurtenissen voor het derde levensjaar bijvoorbeeld, mogen volgens hem naar het rijk der fabels worden verwezen. Daarin wordt hij overigens bijgetreden door het Britse Royal College of Psychiatrists.

Het artikel "Hervonden herinneringen: van incest tot satanisme" verscheen reeds onder de titel: "Hervonden herinneringen: het geheugen op een dwaalspoor", in het april 2000 nummer van het wetenschappelijke maandblad EOS. Wij danken de redactie voor hun toestemming om dit artikel te mogen gebruiken.

Literatuur:

  • Hervonden herinneringen en andere misverstanden, Hans Crombag en Harald Merckelbach, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen, 1996.
  • Hervonden misdrijven: Over Aangiftes van Seksueel misbruik na Therapie (Advies aan de Minister van Justitie), Peter van Koppen, Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving, Leiden, 1997.
  • “Hoe kunnen therapeuten en patiënten het beste omgaan met herinneringen aan misbruik in de kindertijd?”, Walter Vandereycken, Psychopraxis, Jaargang 1, nummer 1, september 1999.
  • “Recovered memories of childhood sexual abuse.”, Sydney Brandon ea, British Journal of Psychiatry, 172, 296-307, 1998 (rapport van The Royal College of Psychiatrists).
  • Ritueel misbruik van kinderen, Els Lecompte, Uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 1997.
  • “Tocht door de psychotherapeutische wildernis: een casus over MPS en iatrogenese.” Hans Crombag en Harald Merckelbach, Directieve therapie, jaargang 17, 4, december 1997.

 

Werkgroep Fictieve Herinneringen.

In 1992 werd in de Verenigde Staten The False Memory Syndrome Foundation opgericht, een vereniging van mensen die zeggen dat ze, op basis van hervonden herinneringen, ten onrechte werden beschuldigd van seksueel of ritueel misbruik.
Ook Nederland en Vlaanderen hebben nu elk een eigen Werkgroep Fictieve Herinneringen. Sinds haar ontstaan in 1994 heeft de Nederlandse werkgroep meer dan 220 meldingen binnengekregen. Bij ongeveer een derde van de gevallen deed het vermeende incestslachtoffer aangifte bij de politie. Slechts één zaak - in het midden van de jaren tachtig - mondde uit in een veroordeling. Alle andere zaken eindigden in de loop van het strafrechterlijk vervolg - bij gebrek aan bewijs of doordat de onschuld van de verdachte kon worden aangetoond.
Anno 1998 werd ook de Vlaamse Werkgroep Fictieve Herinneringen opgericht. Die werkgroep heeft nu een twintigtal dossiers op tafel liggen.

 

Nederlandse Werkgroep Fictieve Herinneringen Vlaamse Werkgroep Fictieve Herinneringen
Jan Buijs
IJsselstraat 16
3363 CW Sliedrecht
tel/fax: 0184 – 413085
Website: www.werkgroepwfh.nl
Werkgroep Fictieve Herinneringen België
Leeuwstraat 35, 9000 Gent
Tel/ Fax : 09-228-03-02

 

Authors
Marc Meuleman
Publicatiedatum
06-05-2000
Opgenomen in
Psychotherapie