Kronkelig denken in Parijs

06-02-2006

-

door verscheen in :
12 minuten
Leestijd:
Mijn bescheiden bijdrage tot het Livre noir de la psychanalyse (LNP), dat in de herfst van 2005 in Frankrijk verscheen, begon met een voor de hand liggende vraag: waarom schrijft Jacques Lacan zo duister? ("Pourquoi Lacan est-il si obscur?") Talloze psychoanalytici, filosofen en academici uit de sfeer van de Cultural Studies hebben geprobeerd hierop een zinnig antwoord te geven. Veel academici blijven er immers van overtuigd dat de Franse psychoanalyticus Jacques Lacan (1901-1981) "een scherp denker was die een werk heeft achtergelaten waarvan de originaliteit en de reikwijdte pas nu in zijn volle omvang aan het licht komt", aldus de Nederlandse Lacan-adept Johan Schokker. Maar zelfs onder een zeer barmhartige interpretatie van hun uitleg wordt snel duidelijk dat de gesuggereerde antwoorden op gemakkelijk te doorprikken foute redeneringen berusten.

Het intrigerende was dat iedereen kon zien dat deze argumenten niet kloppen. Zo wordt beweerd dat je over het ‘onbewuste’ duister moet schrijven omdat het om een duistere materie gaat. Een vreemd argument, want het zou impliceren dat Freud, die juist héél helder schreef, niets van het onbewuste zou begrepen hebben. Anderen beweren dan weer dat Lacan het onbewuste ‘imiteert’ in zijn teksten. Ook dat is een raar argument: waarom zou een goede theorie van een fenomeen X dat fenomeen moeten imiteren? En wat als Lacans theorie niet klopt: betekent het dat hij het onbewuste verkeerd geïmiteerd heeft? Deze en talloze andere ‘argumenten’ worden in alle ernst opgevoerd. En hun hoge frequentie leidt onvermijdelijk tot de gedachte dat in deze materie niemand echt zeker van zijn stuk is: zou het toch niet kunnen dat hier een charlatan aan het werk is? Het is alsof de bedenkers van deze argumenten er steeds weer zichzelf moeten van overtuigen dat Lacan ons niet belazert.

Juist omdat die argumenten zo gemakkelijk te doorprikken zijn, zou het verkeerd zijn om verdedigers van de psychoanalyse (en van Lacan) domheid, intellectuele ignorantie of zelfs malafide misleiding te verwijten - al valt dit nooit helemaal uit te sluiten. Er zitten diepe, irrationale trekken aan die vreemde rechtvaardigingen, want hun auteurs kunnen, als ze ook maar even afstand nemen van hun obsessies,  zelf inzien dat hun argumentaties fout of bedrieglijk zijn. Sofistisch redeneren om een onverdedigbare stelling te blijven verdedigen is een kenmerk van intellectuele wilszwakte. Wanneer de Universiteit van Tilburg, waar ik werkzaam ben, me ooit zou vragen om colleges argumentatietheorie te geven, zal de discussie die zich in september 2005 in de Franse media heeft afgespeeld, een goudmijn aan voorbeelden opleveren. De opvallend frequente herhaling van de sofismen smeekt om nadere analyse. Het dwingt tot een voor de hand liggende vraag: waarom zijn zij die pretenderen irrationaliteit te begrijpen, zelf aantoonbaar irrationeel? Vreemd genoeg (of zoals te verwachten) zet het patroon zich door in het publieke debat over het Livre noir de la psychanalyse.

Ik geef enkele voorbeelden (en ga voorbij aan de typisch psychoanalytische drogredenen van het type ‘U bent tegen X, dus u verdringt X’ – Freuds meesterlijke dooddoener tegenover zijn patiënten en collega-psychoanalytici). Neem het onredelijke verwijt. J.A. Miller schrijft het volgende: “Ce ‘Livre noir de la psychanalyse’ est le fruit monstrueux des noces du comportementalisme avec une bande de fameux braillards haïssant Freud, en mouvement depuis vingt ans.” ( J.A. Miller in  Le Point, 22 september 2005). Lacans schoonzoon mag wat mij betreft alles zeggen over hen die kritisch staan tegenover de (Lacaniaanse) psychoanalyse, maar wil hij dan ook even verduidelijken wat dit impliceert voor de argumenten die critici (‘brullende Freudhaters’) formuleren? Psychoanalytici hebben inderdaad gelijk wanneer ze stellen dat discussies over hun discipline soms emotioneel verlopen; maar de verklaring hiervoor is niet dat we de psychoanalytische ‘inzichten’ zouden verdringen. De emoties laaien op omdat een redelijke verdediging  niet mogelijk blijkt.

Tweede voorbeeld: vulgair relativisme. Zo schreef psychoanalytica Clarisse Fondacci in Libération (21 september 2005): “Le principe même sur lequel s’appuie la psychanalyse semble ainsi échapper complètement aux auteurs de ce livre (Le livre noir de la psychanalyse, FB). Tout discours est relative et tout écoute est subjective”. Repliek: als ze met dat laatste bedoelt dat het psychoanalytische luisteren berust op suggestie, heeft ze wellicht gelijk. Maar dat elk discours ‘relatief’ is (relatief tegenover wat?) is een Lacaniaanse dooddoener.  Een objectie tegen een psychoanalytische stelling wordt niet ongedaan gemaakt door waarheid relatief aan het discours van de tegenstander te maken, zoniet heeft iedereen gelijk en heeft het woord ‘gelijk hebben’ zelfs geen betekenis meer. (Wie beweerde ooit dat niemand radicaal relativisme verdedigt? Hier wordt het gebruikt!)

Derde voorbeeld: wanneer de boodschapper slecht nieuws brengt, is de boodschapper schuldig. “Le Livre noir de la psychanalyse...est d’une extraordinaire violence à l’encontre de la psychanalyse, et révélateur d’un mode de pensée scientifique sur lequel il est urgent de s’interroger...” (idem.) Als de wetenschap (of wat dan ook) iets aanklaagt, moet dan het wetenschappelijke denken herzien worden?

Vierde voorbeeld: ontkennen wat beweerd werd. Veel (niet alle!) psychoanalytici anno 2005 verdedigen de stelling dat de psychoanalyse geen wetenschap is (‘ze is een ‘théorie infini’ zegt J.A. Miller– whatever that may be). Dat recht hebben ze natuurlijk, maar het argument is irrelevant omdat de kritiek zich richt op diegenen die dat wel expliciet hebben beweerd. Het is omdat Freud en vele anderen (ook Lacan!) zelf beweren dat ze aan wetenschap doen, dat we hen mogen ondervragen over de elementaire normen van de wetenschap die ze horen na te leven. Stelt u zich even voor dat Freud of Lacan over hun eigen theorieën zouden beweren dat ze géén wetenschappelijke pretenties hadden. In dat geval zou het bijzonder unfair zijn hen te willen verwijten dat ze aan wetenschap doen. Bovendien blijft veel kritiek op de psychoanalyse geldig wanneer je haar als hermeneutiek herpositioneert en kunnen na die herpositionering nog andere argumenten geformuleerd worden (ik hoop die elders te publiceren).

Vijfde voorbeeld: het vaagheidsargument: “Wetenschap is een intrinsiek ‘vaag concept’ dat door de tegenstanders van de psychoanalyse – de auteurs van het Livre noir dus - zodanig gecodificeerd wordt dat de psychoanalyse er niet onder valt.” Maar ook dat argument is sofistisch: het is niet omdat een concept niet in alle gevallen precies van toepassing is, dat er geen gevallen zijn waarop het overduidelijk niet van toepassing is. En geen enkele tegenstander van Freud moet het begrip ‘wetenschap’ herdefiniëren om zijn gelijk te halen. En is het niet vreemd dat juist diegenen die de wetenschappelijkheid van Freud willen verdedigen er voortdurend op wijzen dat wetenschap een vaag begrip zou zijn?

Zesde voorbeeld: weerstand bewijst de waarheid. “Constatons que la psychanalyse existe très fort, pour être ainsi assiégée depuis deux ans, aux niveaux politique, scientifique, et maintenant médiatique. Il faut supposer qu’elle recèle quelque chose de très précieux, dont les psychanalystes sont les gardiens, éventuellement ignorants.” (nogmaals J.A. Miller in Le Point, 24 september 2005). Zouden we uit het feit dat een theorie die systematisch aangevallen wordt (een racistische theorie bv), willen afleiden dat ze een ‘belangrijke en waardevolle kern’ bevat? Of is dit toch een variant op het bekende Freudiaanse argument: ‘U verwerpt mijn analyse. Dat bewijst dus dat ze waar is’?

Zevende voorbeeld: het valse dilemma. Confronteer iemand met twee opties, waarvan de tweede om een of andere reden (of pseudo-reden) zeer verwerpelijk zou zijn, zodat je wel voor de psychoanalyse moet kiezen. ‘Psychoanalyse of psychopharmaca’ is de meest populaire. Maar er zijn natuurlijk veel meer keuzes dan de twee die worden aangeboden. Een variant van dit argument treffen we aan in het voorwoord van Roudinesco’s Pourquoi la psychanalyse? (Fayard, 1999), p. 9:

‘La psychanalyse était aussi violemment attaquée aujourd’hui par ceux qui prétendent lui substituer des traitements chimiques jugés plus efficaces parce qu’ils atteindraient les causes dites célébrales des déchirements de l’âme.’

Het argument tegen deze objectie is niet alleen dat de tegenstanders van de psychoanalyse niet per se denken dat ‘chemische behandelingen’ de verscheurde ziel zal redden. Wie argumenteert tegen psychoanalyse kiest niet automatisch voor ‘chemische behandelingen’ en wie tegen ‘chemische behandelingen’ zou zijn, hoeft niet automatisch de psychoanalyse te verdedigen. En waarom die demonische term ‘chemische behandeling’ gebruiken?

Achtste voorbeeld: insinuaties van een verwerpelijk uitgangspunt. Diezelfde Elisabeth Roudinesco schrijft: ‘A partir des années 1960, le relais de la haine de Freud est repris par des scientistes qui accusent la psychanalyse ... d’etre une fausse science’ (E. Roudinesco, L’Express, 5 september 2005). Repliek: het is absoluut niet nodig om een radicaal sciëntistisch standpunt in te nemen om psychoanalyse te verwerpen. Sciëntisme is een verwerpelijk uitgangspunt, maar vrijwel niemand van de Freud-critici kan ervan beschuldigd worden, en wie er zich wel aan bezondigt, vergist zich schromelijk. Uit het feit dat iemand de onwetenschappelijkheid van een praktijk aanklaagt, volgt niet dat de aanklager alleen wetenschap zaligmakend acht. En juist omdat de psychoanalytici hun theorieën presenteren als ‘de wetenschap van de mens’ hebben we het recht om bij dat zelfgekozen label vragen te stellen. De zelfbeschrijving van de psychoanalyse als wetenschap stamt van Freud, en is nu gelukkig opgegeven. Het zou daarom wellicht juister zijn haar als pseudo-hermeneutiek te omschrijven (een standpunt dat bv. door Cioffi en Borch-Jacobsen in het Livre Noir wordt verdedigd).

Dat hier een bonte stoet van drogredenen door de straten van Parijs trekt, is duidelijk. Het trieste schouwspel wordt opgevoerd door bekende intellectuelen die prestigieuze leerstoelen bezetten, de Franse media beheersen en er een lucratieve psychoanalytische praktijk op na houden. Hebben ze zich ooit afgevraagd waarom hun discipline met dergelijke irrationele argumenten verdedigd moet worden? De frequentie waarmee deze sofismen bij Franse verdedigers van de psychoanalyse optreden, is te opvallend om genegeerd te worden. En realiseren ze zich wel hoe ze vanuit hun positie als intellectuelen het verkeerde voorbeeld geven? De Roudinescaanse notie van de exception française – de geijkte uitdrukking om Frankrijks unieke belangstelling voor de psychoanalyse te omschrijven – krijgt hier een vreemde, nieuwe betekenis.

Hoe is het zover kunnen komen? Waarom zijn onacceptabele redeneringen in Parijse discussies over psychoanalyse schering en inslag? Hoe komt het dat zich juist in dit debat – nota bene een debat over de ‘wetenschap van het irrationele’ – een triest dieptepunt van argumentatief irrationalisme manifesteert?

Een hypothese. Herinnert u zich nog die lange herfst van 1997, toen Jean Bricmont en Alan Sokal hun Impostures Intellectuelles uitbrachten en heel Parijs kwaad sprak van deze ‘positivisten’, deze ‘onttovenaars’ van mathematisch surrealisme bij Zeer Belangrijke Franse Filosofen?  De lezer zal zich ongetwijfeld ook herinneren dat ook toen de meest vreemde argumenten werden geformuleerd om de absurde mathematische excursies van Julia Kristeva, Luce Irigaray, Paul Virillio en co. goed te praten. Maar het lange, fascinerende eerste hoofdstuk van het boek was gewijd aan één persoon die wellicht aan beide intellectuele debâcles ten grondslag ligt. Zijn naam was Jacques Lacan. Over hem schreef Claude Lévi-Strauss, die bij dit alles zeer nuchter bleef en in de Braziliaanse oerwouden al veel had meegemaakt, ooit het volgende:

What was striking was the kind of radiant influence emanating from both Lacan’s physical person and from his diction, his gestures. I have seen quite a few shamans functioning in exotic societies, and I rediscovered here a kind of equivalent of the shaman’s power. I confess that, as far as what I heard went, I didn’t understand. And I found myself in the middle of an audience that seemed to understand.’

Jacques Lacan ligt aantoonbaar aan de basis van dit gratuïte en zelfs cynische (maar zeer ernstig genomen) getover met wiskunde en wetenschap bij andere Franse intellectuelen. Mag ik hier een autoriteit, Jean-Claude Milner, citeren?

La psychanalyse doit... construire une théorie de la pensée qui intègre, non comme une extension adventice, mais comme une propriété constitutive, la pensée disjointe des régulations imaginaires... Chez Freud, cette théorie est presque entièrement négative; ce qu’il y a de positif sur ce point ne mérite pas le nom de théorie; tout au plus un modèle énergétique ou biologique. Chez Lacan, se reconnaît l’ambition d’une théorie positive, qui, par–delà l’imaginaire de la pensée, touche à son réel. La mathématique et toutes les disciplines formelles sont convoquées à accomplir ce programme.

Hier krijgen we (voor zover dit begrijpelijk is!) een perfecte indicatie van wat beide discussies met elkaar verbindt: een pseudo-wetenschap (de psychoanalyse) moet door pseudo-wetenschappelijk gebruik van wiskunde zichzelf tot wetenschap transformeren. Dat dit slecht afloopt, hoeft geen betoog  Aan de oorsprong van het irrationalisme in dit psychoanalytische debat ligt de immense invloed van Lacan en het Lacanisme op het Franse intellectuele leven. Niet alleen Lacans barokke stijl en zijn gratuïte gebruik van wetenschappelijke concepten werden door prominente Franse intellectuelen geïmiteerd, maar ook zijn retoriek en met name de sofistische redeneringen die een lege theorie moesten ondersteunen. Naar aanleiding van Impostures Intellectuelles schreef Jacques Bouveresse het volgende: ‘De neiging om ten allen prijze te blijven verdedigen wat niet verdient verdedigd te worden, is groter dan de moed om de onaangename feiten onder ogen te zien, en er zijn altijd vaagheden als ‘het recht op de metafoor’ te verzinnen om het onverdedigbare te verdedigen.’  In het debat rond het Livre Noir zien we opnieuw dat de verdedigers van Lacan niet de intellectuele moed kunnen opbrengen om een vergissing onder ogen te zien. Het is de perfecte retorische opvolger van het bijna tien jaar oude debat rond Impostures intellectuelles dat eveneens door vreemde sofistiek gekenmerkt werd.

Maar er is een belangrijk verschil: terwijl niemand wakker ligt van de vraag of E = mc2  een ‘geseksualiseerde formule’ is of wat de fallus met de vierkantwortel van –1 te maken heeft, willen de psychoanalytici in velerlei opzichten een belangrijke bijdrage leveren in het sociale en culturele debat. Van islamitisch fundamentalisme tot Harry Potter, voor alles hebben ze een psychoanalytische duiding klaar. (Freud zelf sprak over psychoanalyse die een ‘stormloop op de cultuur’ organiseert. In Frankrijk heeft die stormloop inderdaad plaats gevonden.) Maar wie vaststelt dat de theorie waarop al die duidingen steunen alleen nog met irrationele argumenten te verdedigen valt, heeft goede redenen om die duidingen zelf ook niet meer te accepteren. Bovendien geldt dat een theorie die de vreemde ambitie heeft om alles te kunnen verhelderen, eigenlijk niets verheldert.

Mijn hypothese luidt dat met Jacques Lacan een vorm van intellectueel irrationalisme en cynisme in het intellectuele leven van Frankrijk is binnengeslopen dat nog steeds zeer veel schade aanricht. Veel psychoanalytici menen dat imponeren, bluffen en verleiden gelijkstaat met argumenteren. Verwonderlijk is dit niet: wellicht weten ze al langer dat de psychoanalyse onverdedigbaar is en er geen andere mogelijkheid bestaat dan zich op deze oneigenlijke strategieën te beroepen. Misschien heeft J.A. Miller toch gelijk toen hij op mijn vraag waarom Lacan zo duister was, het volgende antwoordde: ‘Lacan avait en effet un esprit tordu, comme ces cigares.’

Filip Buekens doceert taalfilosofie en logica aan de Universiteit van Tilburg. In April 2006 verschijnt zijn boek Jacques Lacan: proefvlucht in het luchtledige (Uitgeverij Acco, Leuven) waarin het conceptueel surrealisme van Lacan en zijn talloze aanhangers kritisch bekeken wordt. In augustus verschijnt Freuds Vergissing (uitg. Van Haelewijck), waarin de pseudo-hermeneutiek van de psychoanalyse wordt uitgelegd.

 

Authors
Filip Buekens
Publicatiedatum
06-02-2006
Opgenomen in
Psychoanalyse