Mythe: Geweldloze communicatie verbetert je empathisch vermogen (en kan wereldproblemen oplossen)

Deel 1 van 2
01-04-2022

-

door verscheen in :
23 minuten
Leestijd:
Binnen sommige HR-middens in privé-organisaties is dit ‘procesmodel’ van Marshall Rosenberg al een tijdje bekend. Meerdere artsen die werken in ziekenhuizen signaleerden dat de hype van “geweldloze communicatie” ook naar hen is overgewaaid. De artsen die mij hierover contacteerden staan hier diep skeptisch tegenover. Is hun argwaan terecht? Ik hanteer hierna dezelfde evaluatiemethode als diegene die ik gebruikte in mijn recentste boek. Dit is het eerste deel van mijn evaluatie, waarin ik enkel de theoretische deugdelijkheid beschrijf. De bronnen staan nu al allemaal vermeld op de website.

Wat is ‘geweldloze communicatie’?

Het concept werd ontwikkeld door Marshall B. Rosenberg (1934–2015), een Amerikaanse psycholoog die zijn opleiding tot klinisch psycholoog onder andere van de befaamde Carl Rogers (1902–1987) kreeg. Reeds in de jaren ’60 van de vorige eeuw ‘ontwikkelde’ Rosenberg zijn theorie. Rosenberg was geen academicus, maar een praktijkpsycholoog die stelde dat hij een taalgebruik, denkwijze en communicatievormen ‘ontdekte’  (2018, blz. 8)1 dat hij  integreerde in het proces dat hij NonViolent Communication (NVC) doopte.  

Het is volgens Rosenberg zelf niet alleen “een effectieve manier van communiceren”, maar ook “een manier van zijn, van denken en van in de wereld staan”. “Het doel ervan is het stimuleren van wezenlijk contact tussen onszelf en anderen, contact waarin ieders behoeften kunnen vervuld kunnen worden doordat we elkaar met compassie tegemoet treden”. (2018, blz. 7) Soms wordt ook NVC bedoeld wanneer mensen vragen naar ‘verbindende communicatie’.

Waarop is NVC gebaseerd?

De twee voornaamste bronnen die Rosenberg aanhaalt zijn de humanistische psychologie en het spirituele. Carl Rogers was samen met o.a. Abraham Maslow (1908-1970) een van de boegbeelden van de ‘humanistische psychologie’ (HP), niet te verwarren met het humanisme. Ik schreef eerder al over deze stroming in het winternummer 2020 van dit tijdschrift, maar ik herhaal kort de belangrijkste uitgangspunten en kritiek. Een aantal typische overtuigingen binnen HP zijn de volgende: (a) mensen zijn inherent goed, (b) we beschikken over een vrije wil, (c) mensen kunnen hun potentieel leren benutten en zijn in se in staat al hun problemen zelf op te lossen, (d) de spirituele of religieuze component maakt deel uit van de menselijke psychologie, (e) we zijn meer dan de som van onze delen. HP stelde het individu centraal, waarbij het groepsbelang vaak over het hoofd werd gezien. De grootste kritieken uit academische hoek zijn de volgende: HP onderschat onze biologische disposities en intuïties als mens en gaat verkeerdelijk uit van de intrinsiek goede natuur van de mens. HP kan fenomenen als zelfmutilatie, agressiviteit, genocides, de neiging tot liegen enz. niet verklaren.

Rosenberg bouwt in zijn theorie duidelijk verder op dit gedachtegoed, in mijn ogen eerder ideologie of wensdenken. Op blz. 176 lezen we trouwens expliciet dat hij na zijn afstuderen besloot zich “meer te ontwikkelen in de richting van Carl Rogers en Abraham Maslow”. NVC figureert dan ook prominent op de website van positivepsychology.com. Rosenberg stelt dat hij “drie factoren ontdekte” (blz. 8), met name dat we onze taal op een bepaalde manier leerden gebruiken, dat we op een bepaalde manier leerden denken en communiceren en dat we ook strategieën hebben geleerd om anderen en onszelf te beïnvloeden. Van enige biologische dispositie voor ons interpersoonlijk gedrag is geen spoor te bekennen in zijn “ontdekkingen”.

Uit meerdere bronnen blijkt dat Rosenberg inspiratie zocht in spiritualiteit en religie. Hij stelt bijvoorbeeld zelf dat elke grote religie eigenlijk hetzelfde vraagt, namelijk niet te oordelen over anderen. Je mag volgens hem ook geen lof geven, want dat is een positief oordeel. Hij stelt dat deze religies aanvaarden dat we oordelen moeten vormen om onze fysieke behoeften te voldoen (bijvoorbeeld welk voedsel is giftig en is niet geschikt om mij te voeden), maar wel dat we nooit morele oordelen mogen vellen. Directe bewijzen voor de link met het religieuze vinden we onder meer in volgende passages: “Het helpt ons ook verbinding te maken met het goddelijke in onszelf en met wat er elk moment in ons leeft” (blz. 7). In hoofdstuk 6 stelt hij onomwonden dat “Geweldloze Communicatie een spirituele basis heeft” (blz 173). Hij beschouwt NVC als een uiting van liefde “zoals hij die opvat” en vergelijkt het met “de joods-christelijke idee Heb je naaste lief als jezelf” en “Oordeel niet opdat je zelf niet geoordeeld wordt” (blz 79-80).  Hij lijkt ook te suggereren in contact te staan met zijn god: “En de (Goddelijke) Energie sprak tot mij en zei: Doe gewoon wat je kunt om verbinding te leggen. Gebruik je energie. Maak verbinding en help de andere mensen verbinding te maken en laat de rest aan mij over” (blz. 182). In 2006 kreeg hij van de Association of Unity Churches International de ‘Light of God Expressing Award’.

Die verwijzing naar het goddelijke of spirituele is niet de enige wollige of onwetenschappelijke uitspraak. Zo lezen we op blz. 79: “Geweldloze communicatie is dus gewoon een manifestatie van mijn opvatting van liefde.” En op blz. 80: “Het is verbazingwekkend wat er gebeurt als we op deze manier met mensen verbinden. Deze schoonheid, deze kracht verbindt ons met een energie die ik besloten heb Goddelijke Liefdesenergie te noemen, een van de vele namen die je aan God kunt geven.”

Wat beweert ‘geweldloze communicatie’?

Rosenberg gaat er van uit dat al onze communicatie een behoefte uitdrukt en dat onze communicatieproblemen volledig het gevolg zijn van leerprocessen, vooral in ons gezin van oorsprong (bijvoorbeeld: iemand is volgens Rosenberg misschien wel bang “omdat hij is opgegroeid in een gezin waar hem werd verteld dat hij fout zat” (blz. 59). Of: (ik wil niet dat ik) “als een robot automatisch dat doe waartoe ik door de cultuur waarin ik ben opgegroeid ben geprogrammeerd” (blz. 149). Of nog: “En ik geloof dat geweld ontstaat door het soort opvoeding die we hebben gekregen, niet vanwege onze natuur.”

In mijn ogen is de belangrijkste te toetsen bewering dat mensen door compassie elkaar kunnen vinden op behoefteniveau. In plaats van zogenaamd strategisch te communiceren moet je communiceren over elkaars behoeften. 

Maar Rosenberg en de huidige ‘beoefenaars’ schrikken er niet van terug om te beweren dat ze er wereldproblemen kunnen mee oplossen. In zijn boek stelt hij onder meer dat hij meer dan veertig jaar in heel uiteenlopende conflictsituaties heeft bemiddeld. Niet alleen tussen “ouders en kinderen, werkgevers en werknemers”, maar ook tussen “Palestijnen en Israëliërs, Serviërs en Kroaten” enzovoort. Ik ben verbaasd dat hij deze voorbeelden aanhaalt, want er kan toch moeilijk sprake zijn van een succes terwijl hij nochtans stelt: “ik heb geleerd dat het heel goed mogelijk is om zulke conflicten vreedzaam en naar ieders tevredenheid op te lossen” (blz. 13).

Hoe werkt het proces van GW?

In de zelfhulpboeken van Rosenberg en de training worden je in wezen 4 stappen aangeleerd:

  1. Een situatie leren waarnemen zonder ze te evalueren,
  2. Bij jezelf je eigen emoties te herkennen (‘zelfempathie’ en ‘in contact met jezelf blijven’),
  3. Bij jezelf achterhalen welke onvervulde behoeftes aan deze emoties ten grondslag liggen,
  4. Door middel van zorgvuldig gekozen woorden een verzoek formuleren aan de andere partij, zonder eisen te stellen.

Hij stelt zelfs dat we NVC nog kunnen vereenvoudigen tot twee basisvragen die er grosso modo als volgt uitzien (blz. 194): 

  1. Wat leeft er in mij en wat zou ik willen dat anderen doen om voor mij het leven mooier te maken?
  2. Wat leeft er in jou en wat kan voor jou het leven mooier maken?

Bij bemiddeling stelt hij een paar andere stappen voor (blz. 14), eigenlijk variaties op het vorige:

  1. “Onze eigen behoeften uiten”,
  2. “De behoeften van een ander onderkennen, ongeacht hoe de ander zich uit”,
  3. “Nagaan of de behoeften juist zijn overgekomen”,
  4. “Mensen de empathie geven die ze nodig hebben, zodat ze zich bewust kunnen worden van de behoeften van anderen”,
  5. “Voorgestelde oplossingen of strategieën vertalen in positieve actietaal”. Dit betekent simpelweg dat je aangeeft wat je wél wil, en niet wat je niet wil (negatieve actietaal).

 

Theoretische deugdelijkheid - Aangeboren of aangeleerd, of beide?

Dat ons gedrag louter is aangeleerd, is een grote misvatting. De mens beschikt wellicht over nog meer instincten dan om het even welk ander zoogdier2. In tegenstelling tot wat Rosenberg beweert, zijn we ook wel degelijk ‘voorgeprogrammeerd’ met een aantal emoties die elk hun eigen specifieke en zelfs nuttige functie hebben. Elke emotie heeft ook zijn voorgeprogrammeerd gedragspatroon. Denk aan de vermijd- (vooraf), verstijf-, vlucht- of vechtresponsen die bij angst horen. 

In de moderne psychologie beschrijft men een deel van onze persoonlijkheid, de trekken, aan de hand van het HEXACO model of het nog iets populairdere OCEAN model. HEXACO staat voor Honesty-humility (eerlijkheid en bescheidenheid), Emotionality (onder meer warme verbinding kunnen maken met en empathie hebben voor anderen), eXtraversie (onder meer sociale bravoure en sociabiliteit), Agreeableness (aangenaamheid in de omgang, bijvoorbeeld door eerder mild te oordelen over anderen), Consciëntieusheid (plichtsbewust, planmatig en gestructureerd naar een doel toe werken), en Openness. In het OCEAN model staan O, C en A voor hetzelfde, staat de E voor extraversie, en voegen zij ook nog Neuroticism toe (de mate waarin je emotioneel stabiel of niet bent in meerdere emoties). Op dit moment is de grote consensus over diverse wetenschapsgebieden3 heen dat 49% van de variatie tussen mensen op deze trekken onder directe invloed van de genen staat. Zowel OCEAN als HEXACO definiëren persoonlijkheid als een combinatie van emoties, gedachten en gedrag. Dus een deel van ons gedrag is gebaseerd op genetische aanleg, in tegenstelling tot wat Rosenberg en andere aanhangers van het ‘onbeschreven blad’ of  smalend het Standard Social Science Model genoemde model beweren. Dit maakt dat passages zoals de volgende brutale veralgemening nogal tenenkrullend zijn: “Overal op deze planeet hebben mannen geleerd (al zijn er uitzonderingen) hun gevoelens te uiten als een John Wayne, als een Clint Eastwood of een Rambo, namelijk door maar wat te brommen.” (blz. 35)

Ook over vrouwen doet hij veralgemenende uitspraken zoals dat zij nooit hebben geleerd hun behoeften duidelijk te uiten. Weerom verwijst hij naar ‘aangeleerd’ in plaats van naar andere oorzaken. Zo is de ‘statistisch gemiddelde vrouw’ omwille van onze patrilokale4 voorgeschiedenis daardoor meer geneigd tot eerder verborgen competitie en het vermijden van harde conflicten. Slechts sporadisch geeft Rosenberg blijk dat hij beseft dat er ook zoiets bestaat als een gedeelde, erfelijke natuur, zoals: “Behoeften zijn universeel. Alle mensen hebben dezelfde behoeften” (blz. 186). Hij verwijst vaak naar Amerikaanse voorbeelden, maar ziet toch overal in de wereld dezelfde patronen. Hij maakt de veelgemaakte fout dat hij de aangeboren menselijke natuur onderschat. Als hij in alle culturen dezelfde fenomenen tegenkomt, is dat niet omdat men toevallig in alle culturen hetzelfde heeft aangeleerd, maar omdat de mens nu eenmaal een biologische dispositie heeft om op een bepaalde manier met elkaar om te gaan. Mocht de invloed van leerprocessen echt zo overweldigend zijn, dan zouden menselijke culturen oneindig veel diverser zijn (Vandermassen, 2019). Griet Vandermassen geeft in haar voortreffelijke boek Dames voor Darwin (2019) een mooi overzicht van biologische en evolutiepsychologische bevindingen die aantonen dat de ‘statistisch gemiddelde man’ nu eenmaal meer openlijk competitief en agressiever is (de mannelijke fysieke kracht is daar niet vreemd aan) en dat onze patrilokale voorouderlijke omgeving wellicht de beste kandidaat is om de harde of fysieke conflictvermijding van de ‘statistisch gemiddelde vrouw’ te verklaren. Onderzoek met de HEXACO vragenlijst bevestigt dit. Op vlak van warme verbindingen en empathische inschattingen maken, scoren vrouwen gemiddeld een volledige standaarddeviatie hoger dan mannen, wat in mensentaal betekent dat er slechts 10% overlap is tussen de seksen. Mensen zoals Rosenberg zien daar onterecht een bewijs in voor leerprocessen, maar omdat dit overal ter wereld voorkomt, duidt dit eerder op een voorouderlijke erfenis via onze genen. Ook in onderzoek bij erg jonge baby’s die nog niet ‘gesocialiseerd’ zijn, zie je al duidelijke sekseverschillen. Zo zoeken jonge meisjes vooral seksegenoten op omdat ze de ruwheid en dominantie van jongens niet fijn vinden. Alle voorspellingen van de evolutiepsychologie met betrekking tot agressie bijvoorbeeld werden door empirisch onderzoek bevestigd, terwijl de meeste voorspellingen uit socialisatietheorieën zoals de sociale roltheorie van Alice Eagly werden weerlegd.

Vergissingen inzake emoties

Ook inzake emoties sloeg Rosenberg de bal mis. Alle onprettige gevoelens zoals angst, boosheid, verdriet, schaamte ziet hij als het gevolg van onvervulde behoeften. Dit terwijl al deze emoties geëvolueerd zijn tot adaptaties met een specifieke beschermingsfunctie. Twee voorbeelden ter illustratie. Angst kan ons beschermen tegen fysiek gevaar (bijvoorbeeld een aanval van een roofdier), of het gevaar uit de groep gegooid te worden (of minder erg, sociale afkeuring te krijgen). Schaamte helpt ons te ontsnappen aan de toorn van de groep wiens norm we hebben overschreden, enzovoort. Heel wat mensen kunnen bovendien heel slecht het onderscheid maken tussen hun gevoelens en de gedachten die bij die gevoelens horen. Wanneer bijvoorbeeld iemand stelt dat ‘ik mij onrechtvaardig behandeld voel’, dan is dat geen uitdrukking van een gevoel, maar wel een gedachte. Correcter zou zijn om te stellen ‘ik ben boos omdat ik vind dat ik onrechtvaardig word behandeld’. 

Over de oorzaak van boosheid heeft Rosenberg het voor een deel bij het rechte eind. Dat boosheid gepaard gaat met veroordelende gedachten (ook wel verbods- en gebodsgedachten genoemd), klopt (blz. 122-125). Maar hij slaat de bal weer mis wanneer hij stelt dat boosheid enkel het gevolg is van de manier van denken die we allemaal hebben geleerd, en dat ons denken vooral het oordeel inhoudt dat ‘de ander niet deugt of slecht is’. Hij mist het aspect dat boosheid een zogenaamd kalibrerende emotie is, die in eerste instantie signaleert (al dan niet terecht) dat je denkt dat er je onrecht is aangedaan en je aanzet tot herstel van dit onevenwicht. Boosheid is het gevolg van een afweging tussen je eigen belangen en die van anderen, waarbij je een onevenwicht in je nadeel ervaart. Je boosheid tonen, signaleert aan de ander dat je onrecht ervaart en dat er een ‘herstel’ van dat onrecht moet komen. In 2008 introduceerden Tooby en collega's het herkalibratiemechanisme genaamd Wellfare Trade-Off Ratio’s (WTR's). Biologen zoals Hamilton of Trivers hadden dat al eerder beschreven: sociale soorten moeten een evenwicht vinden tussen het welzijn van het zelf en dat van andere individuen. Wanneer is het bijvoorbeeld beter voor een chimpansee om samen te werken, over te lopen of zelfs 

nakomelingen in de steek laten, ondanks zeer schaarse middelen? Omdat ook wij geëvolueerde primaten zijn, redeneerden onderzoekers dat we dergelijke WTR's ook zouden hebben. Tooby en Cosmides (2008) stellen dat emoties WTR-mechanismen zouden kunnen zijn. Schuldgevoel bijvoorbeeld, kan de emotie zijn die we voelen wanneer we ons eigen welzijn te veel prioriteit hebben gegeven aan de aantasting van het welzijn van een ander. Schuld is in dit geval een soort herijkingsprogramma waardoor we bij onze volgende ontmoeting met die persoon minder gewicht op ons eigen welzijn zullen leggen. Boosheid is precies het tegenovergestelde: we hebben het gevoel dat de ander te veel gewicht op zijn/haar welzijn legt, en te weinig op het onze. Boosheid zet ons aan om te onderhandelen over een betere behandeling en forceert de ander om in te binden of toe te geven. De bevinding dat excuses meestal effectief zijn om bij de andere persoon de boosheid te verminderen, zelfs zonder tastbare beloning, ondersteunt de opvatting dat boosheid helpt bij het herstellen van het evenwicht tussen twee partijen (bijv. Sell et al., 2017).

Dat emoties zoals boosheid, verdriet of angst ook bij andere dieren aangeboren functionele programma’s zijn, ontgaat Rosenberg volledig. Ondanks een gebrek aan taal, beschikken deze dieren ook over cognities en kunnen zij dus ook denken en voelen. Hun basale gedragstendenties zijn dezelfde, denken we maar aan vermijden, verstijven, vluchten of vechten bij angst. Dat wist Darwin al, en biologen en psychologen zijn hem schoorvoetend gevolgd. Rosenberg blijkbaar niet.

Over de manier waarop je moet omgaan met je eigen boosheid, omdat deze in de weg kan staan van geweldloze communicatie, blijft Rosenberg vaag (blz. 103-105). Hij stelt dat als hij zelf boos wordt, hij probeert zijn gedrag los te koppelen van zijn boosheid. Hoe hij dit doet? Hij gebruikt een soort van innerlijke dialoog die hem toelaat wat afstandelijker te reflecteren over zijn boosheid en gedachten erbij. Verder in het boek beveelt hij aan om je boosheid eerst om te zetten in andere gevoelens, zoals verdriet of angst. Het is duidelijk dat hij hier niet lijkt te beseffen dat deze emoties ons tegen iets fundamenteel anders beschermen. Angst bijvoorbeeld kent fysieke angsten (ziekte, besmetting, vergiftiging, kwetsen, de dood) en sociale angsten (agentic anxiety bijvoorbeeld de angst om te falen en communal anxiety, bijvoorbeeld de angst om uit de groep gegooid te worden). 

Hij heeft het ook fout wanneer hij aangeeft dat je boosheid in frustratie kan omzetten. Frustratie is immers niets anders dan een lichte vorm van boosheid, maar gaat gepaard met dezelfde automatische gedachten (verbod of gebod) en dezelfde gedragstendens (je ongenoegen uiten, verbaal aanvallen enz.). Hij gaat pas echt de mist in wanneer hij een dialoog beschrijft waarin hij, tegen iemand die stelt dat hij vaak plotselinge boosheid ervaart, zegt: “Je hoeft alleen maar je mond te houden.” “Stop gewoon en doe niets. Haal alleen maar diep adem en neem deze stappen. De eerste stap en dat is een grote is gewoon je mond houden.” Zo “gewoon” is dat echter niet voor mensen die worstelen met het onder controle houden van boosheid. Empathie tonen voor iemand die boos is op jou, is bovendien zeer lastig. Vooral als de boosheid ook nog eens op een vergissing berust en dus onterecht is. Stel dat iemand boos is op jou omdat volgens hem je rapport niet op tijd klaar is, terwijl je dit wel al in zijn in-bakje had gelegd. Dan is het lastig om niet spontaan te reageren: ‘Je kunt misschien de volgende keer eerst eens in je postbakje kijken voordat je zo boos wordt?!’ Je kan ook niet met empathie reageren als je zelf overspoeld wordt door emoties, zo leren ons onder meer de onderzoeken van hersenwetenschapper Joseph Ledoux (1996, 2002a, 2002b, 2019).

Opnieuw riskeer je met de aanpak die Rosenberg voorstaat dat je de lat voor iemand zo hoog legt dat deze persoon daar onmogelijk kan aan beantwoorden en zich een geweldige mislukkeling zal voelen als dat “gewoon zwijgen” niet lukt (wat aanvankelijk meer dan waarschijnlijk het geval zal zijn). In ‘anger management’ therapieën zie je dat het niet zo eenvoudig is. Michael Toohy (2021) geeft een overzicht van de literatuur voor de behandeling van boosheid en agressie, inclusief 7 meta-analyses. Hij beschrijft de aanpak van cognitieve gedragstherapieën.  Er zijn wat verschillende protocollen, maar ze hebben toch een gelijkaardige structuur:

  1. Een voorbereidende fase met psycho-educatie over boosheid, de motivatie van de cliënt verhogen, bewustzijn van de triggers en de beleving verhogen, en doelen voor de therapie vastleggen.
  2. Een interventiefase die vooral gericht is op stimuluscontrole om triggers te vermijden en te verminderen. Relaxatietechnieken zoals ‘diafragmatisch’ diep ademen, progressieve spierontspanning en assertieve communicatietraining zijn de hoofdingrediënten, met als eindfase ‘cognitief herstructureren’ of anders gezegd genuanceerder leren denken in dit geval.
  3. Tenslotte is er een fase om terugval te vermijden, vaak enkel met opvolgingssessies.   

Vergissingen inzake behoeftes

Hij gaat wat mij betreft compleet de mist in wanneer hij ons voorhoudt dat we ons nooit boos zullen voelen wanneer we ons verbinden met de behoefte van de ander. Daarmee zondigt hij tegen wat mijn grootste kritiek op de Positieve Psychologie is: door mensen voor te houden dat ze kunnen gelukkig worden, of in dit geval niet meer boos te worden, leg je eigenlijk de kiem voor mislukking en een problematisch zelfbeeld: wanneer je er immers niet in slaagt om de aanbevelingen te volgen en je gelukkig te voelen of niet meer boos te worden, is het je eigen schuld. In een vorig artikel in Wonder (winternummer 2020) legde ik al uit hoe dat kan leiden tot meer depressies. 

Dat elke boodschap, ongeacht de vorm of inhoud, de uitdrukking van een behoefte zou zijn, zoals Rosenberg beweert, vind ik een beetje een gek idee. Als ik je vraag waar het potlood zich bevindt, en jij antwoordt dat het in de bovenste lade links ligt, in welke mate drukt jouw antwoord dan een behoefte van jou uit? Een behoefte om mij te plezieren? Om zelf als behulpzaam over te komen? Soms is een antwoord simpelweg een antwoord (in dit geval wel op een kleine behoefte van de andere partij). Mensen zijn ook lang niet zo goed in staat om hun eigen behoeften in kaart te brengen als Rosenberg beweert. Rosenberg beweert bijvoorbeeld dat een gevoel een uitdrukking geeft aan een onderliggende behoefte, zoals in ‘afspraak is afspraak’. De boze persoon drukt eigenlijk zijn behoefte aan voorspelbaarheid of een verwachting van betrouwbaarheid van de ander uit. Nergens heb ik in zijn boek of andere beschrijvingen gelezen dat onze (deels aangeboren) persoonlijkheid een rol kan spelen. Nochtans kan een hoge score op de trek ‘consciëntieusheid’ (zoals in het OCEAN of HEXACO model) evengoed een verklaring zijn dat iemand deze uitspraak aanhangt.

Nadat je je bewust zou worden van je behoefte, moet je die volgens hem dan uitspreken als een positief geformuleerd verzoek aan de ander. Nou? Hoe gaat iemand die het in zijn hoofd haalt iemand te verkrachten een positief verzoek richten aan de ander, omdat hij de behoefte aan seks voelt? NVC stelt dat men niet hoeft te onderhandelen over behoeften, maar wel over oplossingen. Benieuwd of het individu dat een verkrachting op het oog heeft, bereid zal zijn te onderhandelen over een oplossing. Laat staan dat het potentiële slachtoffer zal onderhandelen. Hij gaat naar mijn smaak een beetje teveel uit van de theorie dat iedereen inherent goed is. 

 

Tijd voor empathie

Mijn mildste oordeel over zijn theorie of proces vel ik over zijn beschrijving hoe authentieke empathie werkt (blz. 89 tot 94) en de bewering: “door respect te geven vergroot men de kans dat men ook respect terugkrijgt”. Maar Rosenberg vertelt niets nieuws: het is oude wijn in iets minder oude zakken. In tal van wetenschappelijke artikels en boeken5 wordt gesproken over empathie. Een andere leerling van Carl Rogers, Thomas Gordon, had ook een model om meer empathisch met elkaar te communiceren. Zo ontwikkelde hij de ik-boodschap om kritiek te uiten op een niet-veroordelende manier. Deze komt nog het dichtste bij het concept van GW. Naar zijn Parent Effectiveness Training (PET), waarvan de ik-boodschap een wezenlijk onderdeel vormde, is wel kwantitatief onderzoek gedaan. Een meta-analyse van Cedar en Levant uit 1990 toonde een aantal positieve effecten van PET bij ouders. 

Ook in de interpersoonlijke theorie, die op de kaart werd gezet door de onderzoeksgroep6 onder leiding van Timothy Leary vinden we dit terug. Niet alleen vinden we beschrijvingen van empathie in dit cirkelvormig model, maar lezen we in latere onderzoeksartikels hoe ‘paradoxaal’ reageren met empathie op boos, aanvallend gedrag of dwang vanwege de ander, de kans vergroot dat de deze kalmeert. In het Engels hebben ze daar de mooie uitdrukking ‘emotion before reason’ voor, wat zoveel betekent als dat je eerst moet reageren op de emotie die de andere uitdrukt, alvorens je zal kunnen overgaan tot een redelijk gesprek. Je moet dan wel je stinkende best doen, want geveinsde empathie wordt snel doorgeprikt.

NVC is echter op meerdere vlakken in tegenspraak met de aanbevelingen van de onderzoekers en therapeuten die werken op basis van de interpersoonlijke theorie en interpersoonlijke therapie. De laatsten benadrukken het belang van een volledig gedragsrepertoire, zij het alles in de juiste verhoudingen. Een kind dat bijvoorbeeld nooit eens boos kan worden of van zich afbijten, zal makkelijker het slachtoffer worden van pesterijen. Wanneer iemand je fysiek aanvalt, is het perfect verdedigbaar dat je snel reageert en dat je jezelf verdedigt, desnoods met proportioneel geweld. In bijna alle landen is het recht op zelfverdediging dan ook een rechtsprincipe.

De spirituele basis van NVC

Wat betreft zijn gedweep met het spirituele en het religieuze kan ik kort zijn. Ik weet niet wat hij heeft gelezen over religies, maar hij heeft blijkbaar nog nooit gehoord van de grote interreligieuze onverdraagzaamheid, waarbij in sommige religies mensen van een andere religie als ongelovigen of vijanden worden gezien. De gewelddaden die leden van de ene religieuze ingroup pleegde op leden van de outgroup zijn meer dan voldoende gedocumenteerd in andere artikels en boeken. 

Ook anderen leverden kritiek

De grootste kritiek die je kan terugvinden over NVC is vooral dat het veel verantwoordelijkheid bij het individu legt, omdat het de nadruk legt op het idee dat je altijd een keuze hebt en dat je altijd zorgvuldig je woorden moet en kan kiezen. Decennia woedde er een debat tussen psychologen die ofwel het idee aanhingen dat ons gedrag vooral uit onze persoonlijkheid komt en zij die het aan de situatie toeschreven. Om nog te zwijgen over het onopgeloste ‘kip-of-het-ei’ vraagstuk of wij over een vrije wil beschikken of niet? Of wat de grens aan onze vrije wil is.  Op dit moment heerst er echter overwegende consensus dat gedrag het gevolg is van een complexe interactie tussen onze persoonlijkheid en omgeving. Hierbij is onze persoonlijkheid op zijn beurt het resultaat van een complexe interactie tussen genen en omgeving. En waarbij een deel van de omgeving ook nog eens onder invloed van die genen staat doordat we de neiging hebben omgevingen te selecteren die bij ons passen, en ze zelfs trachten te kneden naar onze aanleg. In de sociale psychologie vinden we de term ‘sterke situatie’ terug, wat betekent dat factoren buiten onszelf ons gedrag in een bepaalde richting duwen (denk aan het uitbreken van een brand, waarbij bijna iedereen zich op dezelfde manier zal gedragen, maar ook onze inschikkelijkheid bij het contact met een machtige meerdere, of de niet wettelijk verankerde sociale wenselijkheid om beleefd om te gaan met klanten, enzovoort).

 

Theoretische score: -2 (de theorie wordt niet ondersteund door topwetenschappers of domeinexperten, of is in tegenspraak met deugdelijke theorieën of rationeel denken)7

Omdat de theorie op een aantal vlakken in tegenspraak is tot de Interpersoonlijke Theorie, maar vooral ook uitgangspunten hanteert (“alles is aangeleerd”) die empirisch onhoudbaar zijn - ons gedragsrepertoire is immers grotendeels aangeboren en verschillen tussen mensen hebben voor ongeveer de helft een directe genetische oorzaak. De score is mild, je zou ook -4 kunnen geven, omdat ze in tegenspraak is met biologische bevindingen.

 

 

Voetnoten

1. De hier vermelde bladzijden verwijzen naar de tweede druk uit 2018 van de Nederlandstalige vertaling “Geweldloos Communiceren, hoe doe je dat?” van Marshall B. Rosenberg.

2. Dit staat uitvoerig beschreven in ondermeer Steven Pinkers boek: The Blank Slate : The Modern Denial of Human Nature. Ik beschreef in mijn laatste boek A Skeptic’s HR Dictionary ook uitgebreid hoe evolutionaire psychologen erkennen dat ons gedrag en onze persoonlijkheid zowel door onze genen zijn vormgegeven als door omgevingsfactoren.

3. Onder andere de gedragsgenetica, die zich niet alleen van tweelingenstudies bedient, maar ook van Genome-Wide Association Studies (GWAS).

4.Wij behoren tot de minderheid van primatensoorten waarbij de mannetjes blijven resideren in hun groep van oorsprong (vandaar de naam patrilokaal), terwijl de vrouwen in of na de adolescentie naar een andere groep migreren of worden ‘uitgehuwelijkt’. Deze voorouderlijke geschiedenis heeft gezorgd voor adaptaties in de vrouwelijke psyche. Voor een goed overzicht verwijs ik naar het boek van Griet Vandermassen, bladzijden 199 tot 205.

5. Zie mijn knipoog in de subtitel, die tevens de titel is van een boek (2009) van de beroemde bioloog Frans de Waal.

6. Deze 9-koppige onderzoeksgroep bracht het interpersoonlijk gedragsrepertoire in kaart in het statistische ‘interpersoonlijk circumplex’-model.

7. Dit is de scoremethodiek die ik hanteerde in A Skeptic’s HR Dictionary, zie blz. 80.

De bronnen staan vermeld op https://skepp.be/nl/NVC_Bronnen

Authors
Patrick Vermeren
Publicatiedatum
01-04-2022
Opgenomen in
Psychologie, HRM & coaching