Het spoor naar de plots opgedoken lijkwade

09-09-2010

-

door verscheen in :
13 minuten
Leestijd:
In een boek dat dit najaar verschijnt, breekt de Italiaanse historica Barbara Frale opnieuw een lans voor de authenticiteit van de lijkwade van Turijn. Ze brengt die in verband met de tempeliers en met het Mandylion of de afbeelding van Edessa. Niets nieuws onder de zon…

Om met de kern van de zaak te beginnen: het doek dat in de kathedraal van de Noord-Italiaanse stad Turijn wordt vereerd als de Heilige Lijkwade is zo goed als zeker een vervalsing. Het zwaarste argument daarvoor is een brief aan de paus uit 1385 van de bisschop van Troyes in Frankrijk waarin deze meldt dat in zijn bisdom een “knap beschilderd doek” valselijk getoond wordt als de lijkwade van Jezus met het doel er geld uit te winnen. Er is geen twijfel dat dit doek, dat geplaatst was in een kerk in het dorpje Lirey, hetzelfde doek is dat zich nu in Turijn bevindt. Volgens de bisschop had de “kunstenaar die het geschilderd had” dat ook al eerder toegegeven. Uit die brief kan worden afgeleid dat het doek rond 1355 moet zijn gemaakt. Dit komt zeer goed overeen met de (door sommigen zo betwiste) resultaten van koolstof 14-datering uit 1988 van het doek in Turijn.

De brief van de bisschop van Troyes - die om begrijpelijke redenen graag wordt doodgezwegen - was voor de toenmalige paus aanleiding om het doek uitdrukkelijk niet als de lijkwade van Jezus te erkennen, maar de verering van de afbeelding wel onder zekere voorwaarden toe te staan - een standpunt dat tot heden nooit echt veranderd is. De familie van Geoffroy de Charny, een befaamde Franse ridder die de kerk in Lirey had laten bouwen, hield vol dat deze het doek aan de kerk had geschonken; maar het is onduidelijk hoe het in zijn bezit zou zijn gekomen. Volgens zijn zoon had hij het doek gekregen, maar zijn kleindochter zei later dat het om oorlogsbuit ging. Hoe dan ook is nooit bewezen dat de in 1356 gesneuvelde Geoffroy de Charny het doek gekend heeft.

Als – hoewel alles op het tegendeel wijst - de in Lirey opgedoken lijkwade geen vervalsing zou zijn uit de 14de eeuw, dan is het onduidelijk waar ze vandaan kwam. Sindonologen (“lijkwadedeskundigen”) hebben geprobeerd om deze leemte in onze kennis op de vullen, niet zonder de nodige verbeeldingkracht. Ze zochten naar oudere sporen van een lijkwade… of een ‘authentieke’ afbeelding van Jezus.

Reeds vóór de 14de eeuw werden meerdere doeken als de lijkwade van Jezus vereerd. We hadden het al eerder over het doek van Cadouin in Périgord (zie Wonder, 2008/1) , dat uit de 11de eeuw stamt. In de Franse stad Compiègne werd vanaf 877 een lijkwade bewaard en er wordt er een vermeld in een klooster aan de Jordaan in de 6de eeuw. Vermaard was vooral de lijkwade die behoorde tot de schat aan relieken die bewaard werd in het Boukoleon, het grote paleis in Constantinopel. De Byzantijnse keizers lieten eeuwenlang belangrijke christelijke relieken overbrengen naar Constantinopel, ter bescherming van de stad en tot meerdere glorie van zichzelf. In het Boukoleon werden de objecten van de passie van Jezus getoond: fragmenten van het Ware Kruis, twee van de spijkers, de doornenkroon, de lans die Jezus’ flank doorboorde… Daaronder bevonden zich ook wat in een brief van keizer Alexius Comnenus uit 1092 werd aangeduid als “linnen doeken (linteamina in het Latijn), die na de Heropstanding in het graf werden aangetroffen”. De hier beschreven lijkwade komt overeen met wat in het Johannesevangelie staat: daar worden er inderdaad in het graf windsels of zwachtels (in het Grieks: ta othonia, een meervoudsvorm) aangetroffen en niet één doek - nog iets waar de sindonologen niet graag aan herinnerd worden.

Toen de kruisvaarders in 1204 Constantinopel innamen, werd de stad ongenadig geplunderd. Wat er met de relikwieën gebeurde, is niet zeker. Volgens een Byzantijnse bron namen de plunderaars veel mee en bevond de lijkwade zich kort na 1204 in Athene, dat eveneens in handen van de kruisvaarders was. Toch lijkt het erop dat het grootste deel van de schat in handen bleef van de nieuwe, door de kruisvaarders aangestelde “Latijnse” keizers van Constantinopel (de eerste was graaf Boudewijn IX van Vlaanderen).

We weten in elk geval dat de Franse koning Lodewijk IX (de Heilige) in 1239 de voornaamste relikwieën voor een gigantisch bedrag kocht van de Latijnse keizer Boudewijn II. Daaronder bevond zich onder meer de doornenkroon en “een stuk van de lijkwade waarin Christus was begraven”. Ze werden overgebracht naar Parijs, waar ze een plaats kregen in de speciaal daarvoor gebouwde Sainte-Chapelle. Daar bleven ze tot ze tijdens de Franse Revolutie werden vernield of spoorloos verdwenen. Slechts enkele, zoals de doornenkroon, werden bewaard. Ze bevinden zich nu in de Parijse Notre-Dame. Of het om dezelfde objecten gaat als die welke zich in het Boukoleon bevonden, is niet zeker.

Dat “een stuk van de lijkwade” naar Parijs ging, doet vermoeden dat het doek van Constantinopel door de kruisvaarders in stukken werd verdeeld, wat niet zo ongewoon was voor relikwieën. Lodewijk IX heeft zelf een fragment van zijn stuk naar de Spaanse stad Toledo laten zenden, waar het zich nog steeds bevindt. Uit onderzoek blijkt dat het fragment niets te maken heeft met het doek dat nu in Turijn is.

Wonderbaarlijke afbeelding

De sindonologen citeren graag de Franse kruisvaarder Robert de Clari die bij de verovering van 1204 de sydoine van de Heer zag waarin zijn figure zichtbaar was. De in Constantinopel bewaarde lijkwade vertoonde dus de afbeelding van Jezus. Ergo, het gaat om dezelfde als die van Turijn. Maar andere beschrijvingen van de “linnen doeken” van het Boukoleon zwijgen daarover. Volgens Robert de Clari bevond het doek zich ook niet in het Boukoleon. Mogelijk vergiste hij zich en verwarde hij de lijkwade met een wonderbaarlijke afbeelding van Jezus die elders in de stad werd bewaard.

Hier komen we op een delicaat punt: vóór de “Lirey-affaire” zijn er nauwelijks berichten van lijkwaden met een afbeelding van Jezus. Zoiets wordt ook niet in de evangelies vermeld, hetgeen voor de bisschop van Troyes een reden te meer was om het doek van Lirey als een vervalsing te beschouwen. Die afbeelding past inderdaad niet in de traditie over de lijkwade, maar eerder in die van de “wonderbaarlijke afbeeldingen” van Jezus.

De kerkvader Augustinus beklaagde er zich over dat we niet weten hoe Jezus eruitzag. De evangelies zwijgen inderdaad over zijn uiterlijk en het is zo goed als onvoorstelbaar dat er tijdens zijn leven een tekening van hem werd gemaakt. Portretten van mensen uit de laagste klassen - waar Jezus toe behoorde - zijn in de oudheid bijna onbestaand. Bovendien was er het joodse verbod om mensen af te beelden. Toch kennen we een vertrouwd beeld van hem: een slanke figuur, lang haar, een baard en een vrij opvallende neus. Dat beeld is het gevolg van een iconografische traditie die teruggaat tot de derde of vierde eeuw maar aanvankelijk niet de enige manier was om de Heiland van het christendom voor te stellen. De oudste afbeeldingen van Jezus, die ook niet ouder zijn dan de derde eeuw, stellen hem zonder baard met krulhaar voor. De huidige iconografische traditie drong pas geleidelijk door in Europa, nadat ze in het Byzantijnse Rijk algemeen aanvaard was geworden. Als de figuur op de lijkwade dezelfde trekken vertoont - wat ongetwijfeld een reden is voor de “populariteit” van de lijkwade - dan lijkt de meest eenvoudige verklaring dat de kunstenaar die de figuur maakte de artistieke conventie van zijn tijd heeft gevolgd. Er is geen reden om aan te nemen dat de echte Jezus er zo heeft uitgezien.

Sommige sindonologen menen echter dat oorzaak en gevolg moeten worden omgekeerd: de iconografische traditie vindt volgens hen haar oorsprong in de afbeelding op de lijkwade. Daarmee sluiten ze aan op een al in de vroege middeleeuwen bestaande opvatting dat de voorstelling van Jezus zou teruggaan op een authentieke afbeelding, ook al is daar in het Nieuwe Testament niets over terug te vinden. Het gaat dan ook om legenden die veel later zijn ontstaan. Zo wordt beweerd dat de evangelist Lucas een “geheim portret” van hem heeft gemaakt. Daarnaast zijn er legenden over miraculeuze afbeeldingen die “niet met de hand gemaakt” werden (acheiropoieta in het Grieks). Het belang dat aan zulke afbeeldingen werd besteed moet worden gezien in de beeldenstrijd die in de 8ste eeuw in de oosters-christelijke wereld gevoerd werd. De Byzantijnse keizers verboden toen een tijdlang de verering van beelden (iconen) als een vorm van afgoderij, maar de weerstand tegen dit iconoclasme was enorm. Het bestaan van authentieke en zelfs miraculeuze afbeeldingen was een argument voor de tegenstanders. Overigens werden daarom veel “authentieke” iconen door de iconoclasten vernietigd. Een lijkwade met een afbeelding zou wel eens hetzelfde lot kunnen zijn ondergaan…

Het Mandylion

Het bekendste acheiropoieton is wellicht het zweetdoek van Veronica waarmee het gezicht van Jezus tijdens zijn kruisgang zou zijn afgeveegd, waarna op wonderbaarlijke wijze een afbeelding van zijn gelaat op het doek verscheen. Er zijn dan ook verscheidene plaatsen, onder meer de Sint-Pietersbasiliek in Rome, waar een “doek van Veronica” wordt bewaard. De Veronica-legende, die pas in de middeleeuwen vaste vorm kreeg, loopt terug op een oudere legende, die van het Mandylion, een afbeelding van Jezus die afkomstig was de stad Edessa in Boven-Mesopotamië (tegenwoordig Şanlıurfa of Urfa in Zuidoost-Turkije). Volgens de legende zou koning Abgar van Edessa, die ziek was, zijn hoveling Ananias naar Jezus hebben gezonden met het verzoek naar hem te komen om hem te genezen. Jezus kwam niet, maar zond Ananias terug met een doek waaraan hij zijn gezicht had afgeveegd en waarop zijn gelaat op wonderlijke wijze was afgebeeld. Abgar genas toen hij het gezicht van Jezus zag. Het verhaal over de contacten tussen Abgar en Jezus is op geen enkele historische bron gebaseerd en is klaarblijkelijk verzonnen om meer gewicht te geven aan een vrij onopvallende stad als Edessa, die overigens niet voor de 2de eeuw christelijk werd...

Er bestaan trouwens meerdere versies van de legende. De oudste, die uit de vierde eeuw stamt, zegt dat Ananias alleen een brief van Jezus naar Abgar meebracht, volgens een andere versie genas Abgar door een door Ananias geschilderd portret van Jezus. Pas vanaf de vijfde eeuw is er sprake van een acheiropoieton. Als fysiek object duikt het Mandylion pas in 525 op als het bij toeval wordt “ontdekt”. Het Mandylion wordt vanaf dan een voorbeeld voor vele iconen die van Jezus werden gemaakt.

Het is niet duidelijk wat er met de afbeelding gebeurde nadat Edessa in de 7de eeuw door de (Perzische) Sassaniden en kort nadien door de moslims werd veroverd, maar in 944 kreeg de Byzantijnse keizer het Mandylion in handen (was het wel hetzelfde?) en liet het naar Constantinopel brengen. Daar bleef het met andere relieken tot de verovering van die stad door de kruisvaarders in 1204.

Ian Wilson, een van de bekendste auteurs over de lijkwade, heeft de theorie geformuleerd dat het Mandylion de (authentieke) lijkwade was. Wilson baseert zich op enkele documenten waaruit blijkt dat in Edessa het volledige lichaam van Christus op een doek werd afgebeeld en dat dit ook later in Constantinopel het geval was. Weliswaar is er bij het Mandylion alleen sprake van het gezicht van Jezus, maar dat doek was te zien door een ronde opening in een metalen plaat, waarachter het doek lag. Volgens Wilson is het goed mogelijk dat de volledige lijkwade opgevouwen achter de plaat verborgen werd.

Op die wijze ontwikkelde Wilson een scenario hoe de lijkwade vanuit Jeruzalem, via Edessa en Constantinopel, in Lirey en uiteindelijk in Turijn belandde. Zijn theorie kreeg nogal wat populariteit, te meer daar ze behandeld werd in een paar TV-documentaires die aan de lijkwade zijn gewijd. Ze is echter voor kritiek vatbaar en lang niet alle lijkwadefans zijn het ermee eens.

Om te beginnen is het onduidelijk hoe en waarom een zo opvallend object als de lijkwade in een uithoek als Edessa zou zijn terechtgekomen om daarna te worden verborgen en vergeten, terwijl de Byzantijnse overheid systematisch op zoek was naar belangrijke relieken om ze naar Constantinopel over te brengen. Het is vooral heel vreemd dat eeuwenlang niemand zou hebben gemerkt dat op het doek van Edessa een volledig lichaam zou zijn afgebeeld. Volgens een late versie van de legende zou Abgar een afbeelding van Jezus’ lichaam hebben gekregen, maar dat verhaal stamt uit de achtste eeuw! Wilson merkt op dat het beeld van het gelaat in Edessa te zien was door een ronde opening in een metalen plaat. De rest van het doek was dus onzichtbaar en de volledige lijkwade kon achter die plaat zijn opgevouwen. Wel vreemd dat het grootste deel van zo’n indrukwekkende afbeelding niet werd getoond! De kopieën en beschrijvingen van het beeld van Edessa vertonen ook verschillen met het gelaat van de man op de lijkwade. Bij het Mandylion gaat het om een levende man, met de ogen open en zonder sporen van verwondingen aan het hoofd.

Het Mandylion dat in Constantinopel terechtkwam, was duidelijk een ander object dan de daar bewaarde linteamina.En onder de 22 relikwieën die Lodewijk de Heilige naar Parijs liet overbrengen bevond zich, naast het eerder vermelde fragment van de lijkwade, ook het Mandylion. Ook dat doek verdween tijdens de Franse Revolutie. Natuurlijk kan men betwijfelen dat dit het “echte” doek van Edessa was. Er bestaan vandaag nog twee andere afbeeldingen die als het Mandylion werden vereerd. De ene bevindt zich in een kerk in Genua en is een gift van een Byzantijnse keizer uit de 14de eeuw. De andere dook in de 16de eeuw in Rome op, waar ze nu te zien is in een kapel van de Sint-Pietersbasiliek. De grote gelijkenis tussen beide afbeeldingen (en met bepaalde “doeken van Veronica”) wijst op een gemeenschappelijke oorsprong. Bij onderzoek van het doek in Rome bleek het duidelijk te zijn geschilderd.

Het is bovendien onjuist te beweren dat de iconografische traditie van Jezus tot op de in 525 ontdekte afbeelding van Edessa terugloopt. Het vertrouwde beeld dat we van Jezus hebben bestond toen al.

Om zijn scenario te doen kloppen maakt Wilson een hele reeks veronderstellingen die niet of moeilijk te verifiëren zijn, wat typisch is in pseudo-wetenschap. Ian Wilson is overigens een productief auteur van publicaties over Jezus, het paranormale, leven na de dood en mysteries uit het verleden…

De vermeende route volgens Ian Wilson. Het traject tussen Constantinopel en Lirey is niet alleen - zoals de eerdere stappen - onbewezen, er ligt ook een tijdspanne van anderhalve eeuw tussen.De vermeende route volgens Ian Wilson. Het traject tussen Constantinopel en Lirey is niet alleen - zoals de eerdere stappen - onbewezen, er ligt ook een tijdspanne van anderhalve eeuw tussen.

Twijfelachtige origine

Hoe dan ook, zelfs als de lijkwade ongeschonden uit de plundering van Constantinopel kwam en niet naar Parijs werd gevoerd, dan nog moet een leemte van anderhalve eeuw worden opgevuld tot ze in Lirey opduikt.

Verscheidene onbewezen hypothesen doen de ronde. Een ervan is dat hij in handen van de tempeliers kwam. Deze ridderorde is altijd een geliefd onderwerp voor mysterieuze speculaties. De sindonologen merkten iets merkwaardigs op: een van de tempeliers die in 1314 in Parijs levend verbrand werden, samen met hun laatste ordemeester Jacques de Molay, heette Geoffroy de Charnay (of Charney). De eerder genoemde Geoffroy de Charny was volgens hen een “neef” of een “afstammeling” van deze tempelier – waarbij mag worden opgemerkt dat tempelridders celibaatsgeloften aflegden en dus niet geacht werden afstammelingen te maken! Maar de gelijkheid van naam bewijst niets; er komen in Frankrijk heel wat dorpen voor die zowel Charnay, Charney als Charny heten. En de rode draad naar de lijkwade van Lirey wordt op die manier wel héél dunnetjes…

We moeten goed beseffen dat er in vroegere tijden enorm veel heilige objecten werden vereerd (in een kerk in de Duitse stad Wittenberg waren er in 1509 alleen al zo’n 10.000), waarvan zeer veel van twijfelachtige origine. Het enorme belang – ook politiek en economisch - dat in vroegere tijden aan relieken werd besteed en de grote goedgelovigheid van toen (en wellicht ook van nu…) leidde tot een tendens om heilige voorwerpen te fabriceren, of het eerste het beste object dat ervoor in aanmerking kwam als zodanig te beschouwen, en de meest fantastische verhalen erover te verspreiden. Dat geldt zeker voor relieken die betrekking hadden op figuren uit de Bijbel. Als er in de middeleeuwen in een klein dorp een zeer opvallend voorwerp opduikt dat vermeld wordt in de evangelies en dan bovendien nog een herkenbare afbeelding van Jezus vertoont, zonder dat duidelijk is waar het vandaan kwam, dan is de kans op echtheid al meteen tot nagenoeg nul te reduceren. En als de lokale bisschop het in die tijd als een vervalsing aanklaagde en een koolstof 14-datering in onze tijd dat bevestigt, dan…

Bronnen:

  • Ulysse Chevalier: Etude critique sur l’origine du Saint Suaire de Lirey-Chambéry-Turin, Parijs, 1900.
  • Joe Nickell: Inquest of the Shroud of Turin, Amherst, Prometheus Books, 1998
  • Joe Nickell: ‘The Image of Edessa Revealed’ in Skeptical Briefs vol. 10, no. 2 (2009).
  • Ian Wilson: The shroud of Turin. The burial Cloth of Jesus Christ. New York, Image Books, 1979

Niets uit dit artikel mag gedupliceerd worden zonder uitdrukkelijke toestemming!

Authors
Tim Trachet
Publicatiedatum
09-09-2010