Kruidengeneeskunde – “fytotherapie”

Degelijke wetenschap of big business?
13-05-1999

-

door
6 minuten
Leestijd:
Sinds 1990 is het gebruik van kruidenmedicijnen in de westerse wereld toegenomen met bijna 400%. Waarom zijn deze producten zo aanlokkelijk? En zijn ze wel veilig?

In de voorbije twee eeuwen heeft men met groot succes door middel van wetenschappelijk onderzoek geprobeerd de stukjes en beetjes volkswijsheid uit vroegere tijden te vervangen en te verhelderen. De levensverwachting is gestegen met tientallen jaren. Vele ooit terminale ziektes zijn nu te genezen en andere heeft men volledig uitgeroeid. Pijn en lijden, hoewel nog steeds deel van het dagelijks bestaan, worden enorm verlicht door de steeds verbeterende resultaten van wetenschappelijk werk.

En toch dook er in de westerse wereld begin jaren ‘90 een onverzadigbare markt op voor allerlei dingen die ‘natuurlijk’, folkloristisch, traditioneel en, bovenal, niet wetenschappelijk zijn. Het gevolg was dat op wetenschap gebaseerde geneeskunde waarbij de nadruk ligt op gecontroleerde studies, staving, bewijs, statistische significantie en veiligheid wordt afgewezen ten voordele van ‘alternatieve geneeswijzen’: totaal voorbijgestreefde behandelingswijzen die steunen op anekdotes en geruchten.

Zowat de commercieel succesvolste en meest gebruikte tak van alternatieve of complementaire geneeskunde is ‘fytotherapie’. Dit zijn de tabletjes, poeders en elixirs, ook gekend onder de term kruidengeneeskunde, die in de meeste landen als voedingssupplementen in natuurvoedingswinkels en apotheken vrij verkocht worden.

Bij fytotherapie worden bereidingen gebruikt van de volledige plant, zoals frambozenbladthee (Rubus idaeus) of extract van paardekastanjezaad (Aeschlus hippocastanium), waarvan men gelooft dat ze door het (nauwelijks aangetoonde) proces van ‘synergie’ werkzamer zouden zijn dan de som van hun delen. Het is deze klemtoon op het gebruik van de gehele plant, eerder dan van de individuele chemische verbindingen, die fytotherapie onderscheidt van de synthetische fabricage van de actieve componenten van planten in de reguliere geneeskunde.

Tegenwoordig beschouwen we aspirine als volledig synthetisch, maar het werd oorspronkelijk - een eeuw geleden - verkregen uit de schors van wilgenbomen (Salix alba). Deze trend zet zich voort. Scheikundigen hebben nu synthetische versies van paclitaxel (taxol) geproduceerd, een geneesmiddel dat oorspronkelijk verkregen werd uit een taxussoort (Taxus) en bijzonder werkzaam is tegen eierstokkanker. In Science van 7 mei 2001 tonen Bei Zhang van Merck Research Laboratories in Rahway, New Jersey en collega’s aan hoe een verbinding geïsoleerd uit een tropische schimmel misschien ooit gebruikt kan worden als vervangmiddel voor insuline.

De markt voor kruidenmedicijnen is het vorige decennium met 400% gegroeid. In de volgende tien jaar wordt verwacht dat deze sector wereldwijd jaarlijks 12 tot 15 miljard dollar zal opbrengen. De Amerikanen alleen al geven bijna twee miljard dollar per jaar uit aan fytotherapie en Europeanen (vooral Duitsers en Fransen) blijven niet ver achter. In sommige landen wordt dit soort behandelingen door meer dan de helft van de bevolking aangeschaft, waardoor een derde van alle vrij te verkrijgen gezondheidsproducten kruidengeneesmiddelen zijn.

Slechts van een kleine minderheid van deze middelen werd aangetoond dat ze een licht tot matig heilzaam effect hebben op de gezondheid. Sint-Janskruid (Hypericum perforatum) bijvoorbeeld, waarover de NIH (US National Institutes of Health) onlangs een gecontroleerde studie opzette, blijkt bij sommige patiënten een even effectieve behandeling voor depressie en seizoensafhankelijke stoornis te zijn als vele synthetische antidepressiva. Er is bewijs voor dat extracten van de ginkgoboom (Ginkgo biloba) het kortetermijngeheugen bij oudere patiënten verbetert en dwergpalm (Serenoa repens) blijkt vergrote prostaatklieren te doen krimpen.

Het gebrek aan onderzoek mag nauwelijks verbazing wekken als zelfs bij gebrek eraan de fabrikanten de vraag amper kunnen bijhouden. De kansen om er patent op te vragen zijn minimaal. Bovendien is de reglementering op de verkoop zeer laks vergeleken met die waaraan echte geneesmiddelen moeten voldoen. Het levert dus voor de fabrikanten enkel voordelen op dat deze kruidenmiddelen onder de noemer voedingssupplementen vallen. Waarom zou deze multimiljardenindustrie dan gemotiveerd zijn om kostelijke, langdurige, correct gecontroleerde, grootschalige klinische onderzoeken uit te voeren?

Maar waarom zijn welvarende, normaal gezien rationele, vaak zelfs hoogopgeleide mensen (het doorsneeprofiel van de gebruiker) zo geïnteresseerd in fytotherapie?

Eén theorie is dat de consument/patiënt gedesillusioneerd is. Ze (vrouwen tussen 30 en 40 jaar zijn de grootste gebruikers van kruidenmiddeltjes) is ontsteld door het aantal vragen waarop de wetenschap nog steeds geen antwoord heeft. Ze is teleurgesteld in en voelt zich tekortgedaan door overbezette en onpersoonlijke gezondheidsdiensten, waar het individu haastig behandeld wordt, met een steeds maar afnemende menselijkheid. Maar het belangrijkste is dat ze gewend geraakt is keuzes te kunnen maken en de macht heeft om die keuzes ook uit te voeren – of tenminste die illusie heeft.

Volgens Dr. Elizabeth Williams, redacteur van het tijdschrift Phytotherapy Research van de University of London, is een andere belangrijke factor dat mensen nog steeds geloven dat ‘natuurlijk’ gelijk staat met goed en veilig, ondanks de vele bewijzen van het tegendeel. Deze opvatting wordt gedeeld door de meeste onderzoekers die geconfronteerd worden met deze onverwachte anti-wetenschappelijke opleving. Mensen lijken er in te slagen om tegelijkertijd tegengestelde opinies te hebben, bijvoorbeeld dat nicotine slecht is, maar andere natuurlijke producten goed zijn. “Hoewel ze weten dat er giftige planten bestaan, schijnt dit niet van invloed te zijn op hun geloof dat kruiden goed zijn.” Deze situatie kan, aldus Dr. Williams, voortkomen uit het feit dat kruiden in verband gebracht worden met gezond eten en goede keuken. Wat een belachelijk idee is, aangezien wat het menselijk lichaam betreft, ‘natuurlijk’ een nietszeggend begrip is. Fysiologisch merkt het lichaam het verschil niet tussen bijvoorbeeld scheikundig gesynthetiseerde vitamine C en vitamine C die uit een sinaasappel verkregen werd. Het gebruik van look (Allium sativum), gember (Zingiber officinale) of ginseng (Panax ginseng or P. quinquefolius) bij het koken is dan wel natuurlijk, maar wat is er zo natuurlijk aan het consumeren van het equivalent van honderden of duizenden keren deze hoeveelheid in één keer, zoals wanneer men een extracttablet neemt ?

En wat is er zo veilig aan het gebruiken van substanties die aan geen enkele eis op het gebied van samenstelling moeten voldoen? Recent bleken bijvoorbeeld sommige zogenaamde ‘ginsengtabletten’ helemaal geen ginseng te bevatten. Er hoeft geen uniformiteit te zijn van chemische bestanddelen: sommige Sint-Janskruidbereidingen bevatten totaal verschillende ingrediënten. Bovendien worden zogenaamde ‘natuurlijke’ middelen verkocht met zeer weinig informatie over hun gebruik, effecten en gevaren.

Een andere reden die gegeven wordt voor de heropleving van fytotherapie is dat mensen ongeruster zijn over de bijwerkingen van synthetische medicijnen. E. Ernst, Professor of Complementary Medicine aan de Exeter University, verklaart dit doordat vergeleken met sommige drastische behandelingen die noodzakelijk zijn bij veel levensbedreigende ziektes, kruidenmiddelen de reputatie hebben om milder, zachter en veiliger te zijn.

Aangezien jaren gebruik ervoor gezorgd heeft dat extreem giftige planten zoals het dodelijke nachtschade (Belladonna) sinds lang uit de volksapotheek verwijderd zijn, kan deze bewering gedeeltelijk waar zijn. Hoewel anderen dan weer argumenteren dat, om dezelfde redenen, wat overgebleven is in de ethno-farmacopee (artsenijboek), slechts een minimale werkzaamheid heeft en vooral van belang is voor kleine zelfbeperkende aandoeningen zoals misselijkheid of hoofdpijn. Zorgwekkender is echter dat men er zich recent van bewust geworden is – zoals bevestigd door een artikel gepubliceerd in de British Journal of Clinical Pharmacology in 2001 – dat omwille van een aantal redenen, de directe bijwerkingen van alternatieve geneesmiddelen sterk ondergerapporteerd worden.

De laatste motivatie voor de fytotherapierage lijkt, zoals bij vele andere takken van aanvullende geneeswijzen, de aantrekkingskracht van zelfmedicatie te zijn. In een tijdperk van keuzes, zelfbeschikking, gemak en afbrokkeling van onbetwistbare autoriteit willen mensen zelf beslissen wat ze in hun lijf stoppen (zoals bleek bij de recente ophef rond genetisch gemanipuleerd voedsel). Hoe dan ook, mensen die er niet zouden aan denken om hun haar, huis of auto aan iemand anders dan een expert toe te vertrouwen, voelen zich wel bekwaam om zich bezig te houden met de uiterst complexe chemie, fysica en biologie van het menselijk lichaam.

Meer nog, velen die dergelijke kruidensupplementen gebruiken zijn hierover terughoudend wanneer ze hun conventionele arts raadplegen. De communicatie tussen de twee strekkingen is totaal ontoereikend. “De onderlinge wisselwerkingen – vooral op langere termijn – met geneesmiddelen zijn waarschijnlijk een tijdbom” aldus E. Ernst. “We weten dat wisselwerkingen bestaan, maar we zijn nog nauwelijks begonnen aan een systematische en grondige studie ervan.”

We moeten opletten dat de huidige rage voor al wat ‘natuurlijk’ is ons niet blind maakt voor het feit dat sommige fytotherapieën wel of niet gevaarlijk kunnen zijn en sommige al dan niet werkzaam. Zonder degelijk wetenschappelijk onderzoek en regelgeving is deze trend niets anders dan een gevaarlijke vorm van nostalgie.

Bewerkt en vertaald door Liesbeth Tysmans

Phytotherapy good science or big business?
Door Sara Abdulla © Macmillan Magazines Ltd 1999 - NATURE NEWS SERVICE

overgenomen uit externe bron
Publicatiedatum
13-05-1999