Big five (persoonlijkheidstrekken)

Wat zijn de Big Five?

De Big Five persoonlijkheidstrekken is wereldwijd het model over persoonlijkheid waar de grootst mogelijke consensus over bestaat. Het is ruim onderzocht. Er is nog wel een debat aan de gang inhoeverre de situatie van invloed is op het gedrag, en in hoeverre de karaktereigenschappen het gedrag bepalen. De vijf grote domeinen zijn:

 

  • de mate van extraversie,
  • de mate van emotionele stabiliteit,
  • de mate van (intellectuele) openheid,
  • de mate van altruïsme of aangenaamheid (naar anderen toe),
  • de mate van consciëntieusheid (een goede maat voor hoe betrouwbaar iemand is in de omgang).

 

Wat zijn de wetenschappelijke feiten?

  • er is heel veel onderzoek naar gedaan, dat telkens bevestiging oplevert voor het bestaan van deze domeinen;
  • het onderzoek laat zien dat variatie eerder de regel is, wat convergeert met de bevindingen uit de evolutietheorie;
  • experimenten in de evolutionaire psychologie laten zien dat de Big Five hun nut hebben gehad en elk op hun manier bijdroegen tot het samenleven (bijv. open staan voor anderen, een betrouwbare partner zijn bij seksuele mating of in het vormen van coalities…);
  • de structurele persoonlijkheidstrekken zijn vrij stabiel, zo laat longitudinaal onderzoek zien;
  • de persoonlijkheidstrekken evolueren traag met het ouder worden: de eigenschappen consciëntieusheid, vriendelijkheid en emotionele stabiliteit nemen gemiddeld toe.
  • wijzigingen zijn mogelijk mits grote inspanningen op een beperkt aantal terreinen, hoofdzakelijk op het vlak van emotiebeheersing en assertiviteit. Veel onderzoek (bijv. naar de effecten van cognitieve gedragstherapie) toont aan dat mensen hun gedrag sneller bijstellen na life events (bijv. na zware ziekte, scheiding…) en na training, therapie of coaching. Er worden technieken en methoden aangeleerd om bepaalde situaties beter aan te kunnen;
  • persoonlijkheid zoals gemeten met degelijke BIG FIVE instrumenten, komt niet in elke situatie tot uiting. In sterke situaties is de invloed van iemands persoonlijkheid op zijn gedrag minder groot. De situatie zorgt er dan voor dat vrijwel iedereen zich min of meer op dezelfde manier gaat gedragen. Bij brand (een sterke situatie) zal iedereen zich vrij voorspelbaar op dezelfde manier gedragen, alsook soldaten in het leger (dril en dwang zijn sterke situaties). Beroemd zijn de experimenten van Zimbardo en collega’s (The Stanford Prison Experiment) of de experimenten van Milgram. In zwakke situaties (bijv. weinig regelgeving) zal de persoonlijkheid meer tot uiting komen;
  • een goede Big Five test voegt gemiddeld zo een 9% toe aan de voorspelbaarheid van toekomstige werkprestaties (bovenop algemene intelligentie).

 

Wat zijn degelijke tests om persoonlijkheid te meten?

  • De NEO-PI-R van Costa & Mc Crae, ook in het Nederlands beschikbaar (uitgeverij Hogrefe: www.hogrefe.nl ). Deze test werd zowel beoordeeld in tal van top-gepeerreviewde tijdschriften, als bij de COTAN (de commissie testaangelegenheden van het Nederlands Instituut van Psychologen, een beroepsvereniging). De test meet de Big Five in telkens zes facetten, 30 in totaal;
  • Er bestaat ook een verkorte versie van de NEO, met name de NEO FFI;
  • Het AB5C model van Hofstee, De Raad en Goldberg integreert het circumplex met de BIG FIVE;
  • Het HEXACO-model van Lee & Ashton gaat er vanuit dat er nog een zesde dimensie is;
  • In de Big Five zijn twee domeinen duidelijk sterker dan de anderen (op basis van factoranalyse): extraversie en altruïsme;
  • Verder ontwikkelen heel wat selectiebureaus hun eigen Big Five-test, wat problematisch kan zijn, omdat eens er een goede test bestaat (zoals de NEO-PI-R), wetenschappelijke tijdschriften geen interesse meer hebben om nog meer testen van hetzelfde te publiceren en aan peer review te onderwerpen. Dan heeft een selectiebureau in Nederland of Vlaanderen nog altijd de mogelijkheid dit voor te leggen aan de COTAN, wat bijvoorbeeld gebeurde voor de Business Attitudes Test van Hudson (de beoordeling door de COTAN was niet gunstig: onvoldoende theoretische grondslag, geen evidentie voor de zesde factor, onvoldoende normen enz.